w e r k i n g
I n l e i d i n g
Om de Rad-5 of Rad-5v pulsoximeters effectief te gebruiken, moet de operator:
■
Weten hoe de oximeter de metingen doet (zie Hoofdstuk 1, Pulsoximetrie)
■
Vertrouwd zijn met de bedieningen en de werking ervan.
■
De status- en alarmberichten begrijpen (zie Hoofdstuk 5, Alarmidentificatie,
systeemberichten en Hoofdstuk 6, Problemen opsporen en oplossen).
F u n d a m e n t e l e w e r k i n g
ALGEMENE INSTELLING EN GEBRUIK
1.
Controleer of de kast van de oximeter beschadigd is.
2.
Overtuig u ervan dat de batterijen op de juiste wijze zijn aangebracht.
3.
Sluit een Direct Connect-steekproefsensor of patiëntenkabel aan op de
patiëntenkabelconnector van de oximeter. Overtuig u ervan dat de aansluiting stevig is en
dat kabel niet gedraaid, ingesneden of gerafeld is.
4.
Kies een sensor die compatibel is met de oximeter voordat u die op de patiëntenkabel
aansluit. Zie Hoofdstuk 8, Sensors en patiëntenkabels. Als u een zelfklevende of disposable
sensor voor gebruik bij één patiënt gebruikt, controleer dan of de zender (rood licht) en de
fotodetector goed op één lijn zijn. Als u een opnieuw bruikbare sensor gebruikt, zorg dan dat
deze gelijkmatig open en dicht gaat. Verwijder eventuele stoffen die de overdracht van licht
tussen de lichtbron van de sensor en de detector kunnen belemmeren.
5.
Bevestig de sensor aan de patiënt. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de sensor.
6.
Sluit de sensor aan op de patiëntenkabel met de logo's op één lijn; overtuig u ervan dat de
aansluiting stevig is (niet van toepassing op de Direct Connect-steekproefsensor.)
7.
Druk op de aan-/uitknop om de oximeter aan te zetten.
8.
Controleer of alle indicators op het voorpaneel even aangaan en dat een toon die één
seconde lang is wordt gehoord.
9.
Controleer of het scherm de modi SpO2 lage alarmlimiet, SpO2 hoge alarmlimiet, polsslag
laag alarmlimiet, polsslag hoog alarmlimiet, gevoeligheid en gemiddelde tijd weergeeft.
10.
Controleer of er geen alarm- en systeemfoutberichten op het voorpaneel worden
weergegeven (zie Hoofdstuk 5, Alarmsignalen en berichten) en of de batterij-indicator
voldoende lading laat zien (zie Hoofdstuk 4, Batterijladingindicator).
11.
Controleer in de display de metingen voor SpO
NB: "- - -" knippert in het numerieke display totdat de SpO
gestabiliseerd zijn (ongeveer 10 seconden).
12.
Alleen Rad-5:
Controleer of de patiëntalarmsignalen werken door de hoge en lage SpO
voorbij de metingen van de patiënt in te stellen.
■
Een alarmsignaal gaat af.
■
De overschreden alarmgrens en meting knipperen in het display.
13.
Controleer of de sensoralarmsignalen werken door de sensor van de sensorplek af te
halen.
■
Het bericht "SEn OFF" (sensor uit) verschijnt in het display.
■
Het alarmsignaal gaat af.
Handleiding voor de Rad-5/5v pulsoximeter met signaalextractie
en polsslag.
2
- en polsslagmetingen
2
en polsslag
2
4
4-1