2. Papier plaatsen
1.
Selecteer [Papierinvoer]
2.
Selecteer [Papiertype: (ladenaam)]
3.
Selecteer het papiertype dat in de opgegeven lade is geplaatst.
4.
Als u [Gerecycled papier], [Gekleurd papier], [Briefpapier], [Etikettenpapier], [Envelop]
of [Voorbedrukt papier] geselecteerd hebt als papiertype, druk dan op [Escape]
5.
Selecteer [Onderhoud]
6.
Selecteer [Algemene instellingen]
7.
Selecteer de papierdikte-instellingen voor het opgegeven papiertype
8.
Selecteer de lade waarin de opgegeven papiersoort ligt
Als u [Instelling Briefhoofd], [Instelling Etiketten] of [Instelling Envelop] geselecteerd hebt in stap 8,
kunt u de papierdikte voor iedere lade afzonderlijk instellen. Voor andere papiertypes wordt de
opgegeven papierdikte gebruikt voor alle lades.
9.
Selecteer de papierdikte
1.
Druk op de [User Tools]-knop en ga vervolgens naar het scherm [Instell. papierlade].
[Systeeminstellingen]
2.
Druk op [Papiertype: (ladenaam)] en geef vervolgens het papiertype en -dikte op.
• [Papiertype]
Selecteer het papiertype
• [Papierdikte]
Selecteer de papierdikte
• Voor meer informatie over beschikbare papiertypes, zie Pag. 41 "Specificaties papiertype".
Envelopinstellingen via het bedieningspaneel configureren
Als u afdrukt op enveloppen, plaats de enveloppen dan in lade 1 of de handinvoer en volg
onderstaande procedure voor het opgeven van enveloptype en -dikte.
Druk op de [Menu]-knop en selecteer de instellingen met de toetsen [ ] of [ ].
1.
Selecteer [Papierinvoer]
2.
Selecteer [Papierformaat: (ladenaam)]
62
Druk op [OK]
Druk op [OK]
Druk op [OK]
Druk op [OK]
Druk op [OK]
[Instell. papierlade]
[OK]
[OK]
Druk op [OK]
Druk op [OK]
Druk op [OK]
Druk op [OK]
Druk op [OK]