Schuinstand van de
maaimachine (lengterichting)
Controleer de schuinstand van de maaimachine telkens
wanneer u de maaieenheid monteert. Alvorens de
schuinstand van de maaimachine te controleren, moet u
ervoor zorgen dat de voor- en achterbanden de aanbevolen
spanning hebben; zie Bandenspanning controleren, blz. 29.
Als de voorkant van de maaimachine niet 3,5–10,5 mm
lager staat dan de achterkant, stelt u de schuinstand als
volgt in:
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het
contact.
2. Trek de kabel van de bougie.
3. Controleer of de maaimessen horizontaal staan en stel
deze bij als u de instelling niet hebt gecontroleerd; zie
De maaieenheid horizontaal stellen, blz. 38.
4. Zet de maaihoogtehendel in inkeping "C".
5. Meet de lengte van de stang die uitsteekt uit de
voorzijde van het stelblok op de zijkanten van het
chassis (Fig. 50). Als de stang korter is dan is 16 mm,
verwijdert u de pen en de ring aan het uiteinde van de
stang (Fig. 50) en draait u de stang totdat deze een
lengte van 16 mm heeft. Plaats vervolgens het uiteinde
van de stang in het gat in de bevestigingsbeugel van de
maaimachine en zet deze vast met behulp van de ring en
de pen. Herhaal dit aan de andere kant van de
maaimachine.
16 mm
1
2
3
4
Figuur 50
1. Stelblok
2. Lange stang
3. Pen en ring
6. U controleert de schuinstand van de maaimachine door
de afstand tussen de onderkant van de maaimachine
(middenvoor en middenachter) en de vlakke ondergrond
te meten (Fig. 51). Als de voorkant niet 3,5–10,5 mm
lager staat dan de achterkant, is bijstelling vereist.
1889
4. Bevestigingsbeugel van
maaieenheid
39
1
1
Figuur 51
1. Afstand middenvoor
meten
2
1892
2
2. Afstand middenachter
meten