6. Controle en onderhoud
6.4
Ontluchting van de installatie
T000184-A
T000185-A
31
9. Bevestig de vulslang aan de vul- / aftapkraan. Draai de vulslang
goed vast.
10.Draai de vul- / aftapkraan van de CV-installatie open.
11.Draai de waterkraan open.
12.Controleer de waterdruk van de cv-installatie die op de display van
het bedieningspaneel staat aangegeven.
13.Sluit waterkraan als de waterdruk 2 bar is.
C003837-A
14.Sluit de vul- / aftapkraan van de CV-installatie. Laat de slang aan
de vul- / aftapkraan tot de installatie is ontlucht.
Door bijvullen met water komt er lucht in de CV-
installatie. Ontlucht de installatie. Na ontluchten kan de
waterdruk weer onder het vereiste niveau komen.
Controleer de waterdruk van de cv-installatie die op de
display van het bedieningspaneel staat aangegeven. Als
C003838-A
de waterdruk lager is dan 0,8 bar, moet water worden
bijgevuld.
15.Nadat de installatie gevuld is, neemt u de ketel weer in bedrijf.
De eventueel in de verwarmingsketel, leidingen of kranen aanwezige
lucht moet verwijderd worden om geluidshinder te voorkomen die zou
kunnen ontstaan tijdens het verwarmen of aftappen van water. Ga
hiervoor als volgt te werk:
1. Open de kranen van alle op de installatie aangesloten radiatoren.
T000181-B
2. Stel de richtwaarde van de verwarming op een zo hoog mogelijke
temperatuur in.
3. Wacht tot de radiatoren warm zijn.
4. Zet de ketel uit.
5. Wacht ongeveer 10 minuten tot de radiatoren koud aanvoelen.
AFC 18 - AFC 24 - AFC 30
15/07/2015 - 300026434-001-05