Geavanceerde monstername
1
Schaal van pH-waarden
2
Instelwaardepuls Aan (tijdstempel opgenomen in het
gebeurtenislogboek)
3
Instelwaardepuls Uit (tijdstempel opgenomen in het
gebeurtenislogboek)
67
Afbeelding 23 Lage instelwaarde
4
Dode band
5
Instelwaarde (7,00)
6
Scanintervallen
Voer een instelwaardepuls in binnen het toegestane bereik.
Voer een optionele dode band in om twijfelachtige pulsen te
voorkomen wanneer de meetwaarde rond de door de gebruiker
gedefinieerde instelwaarde schommelt.
Selecteer ENABLE (Inschakelen) om de pulsdefinitie op te slaan.
Selecteer DISABLE (Uitschakelen) om de pulsdefinitie te
verwijderen.
Zodra een pulsdefinitie is ingeschakeld, kiest u SETPT CONTROL
(Instelwaarderegeling) om te definiëren hoe het
monsternameprogramma wordt bediend.