Sampler bedienen
4.9.3.5 Configuratie SDI-12
59
2. Selecteer
(Ja) om de telling van de pompcycli terug te
YES
zetten op 0. Druk op
geven en te controleren of de cyclustelling is ingesteld op 0.
Opmerking: Het is belangrijk dat de telling voor de pompcycli opnieuw
wordt ingesteld zodat het bericht voor het vervangen van de slang wordt
weergegeven op het juiste moment voor de nieuwe slang.
De optionele SDI-12-interface kan worden aangesloten op
apparaten als de Hydrolab MS5 en DS5 voor het verzamelen van
waterkwaliteitsgegevens die als pulsen kunnen worden gebruikt in
toepassingen voor monstername volgens instelwaarde. Gebruik
een kabel van 50 ft (art. nr. 8762400) of kabel van 100 ft (art. nr.
8762500) om een van deze apparaten aan te sluiten op de SD900
(zie
Afbeelding 17 op pagina
De SD900 zorgt voor de voeding voor het SDI-12-apparaat. Een
afzonderlijke voeding voor de sensor is alleen noodzakelijk
wanneer de gegevens door de sensor moeten worden bijgehouden
in een logboek. Het adres dat is toegewezen aan de SDI-12-sensor
wordt automatisch bepaald door de SD900. De SD900 kan
maximaal negen metingen van één SDI-12-sensor ophalen.
De SDI-12-interface is alleen ingeschakeld als een apparaat is
aangesloten en wanneer het is gedetecteerd op de externe
SDI-12-connector. Er wordt automatisch gezocht naar een sensor.
Als een sensor is gedetecteerd, verschijnt een extra selectie in het
menu SYSTEM SETUP (Systeeminstellingen) voor configuratie
van de SDI-12-interface.
Het SDI-12-installatiemenu wordt gebruikt voor het verkrijgen van
gegevens over de aangesloten sensor, het configureren van het
parametertype en de eenheid en het instellen van scanintervallen
voor het SDI-12-apparaat. Selecteer in het hoofdmenu SYSTEM
SETUP\>SDI-12(Systeeminstellingen\>SDI-12).
De optie DISPLAY SONDE (Sensor weergeven) geeft specifieke
informatie over het aangesloten SDI-12-apparaat weer, waaronder:
•
Naam leverancier apparaat
•
Modelnaam apparaat
•
Aan apparaat toegewezen huidige SDI-12-adres
•
SDI-12-protocolversie toegepast op apparaat
•
Aantal beschikbare metingen
•
Opwarmtijd
Met de optie CFG PARAMETERS (CFG-parameters) kan de
gebruiker het type en de eenheden van metingen definiëren voor
de meetkanalen die worden teruggestuurd door het
SDI-12-apparaat. Elk kanaal wordt weergegeven met een
algemene verwijzingsindicator op basis van de volgorde die in het
SDI-12-apparaat is bepaald. De gebruiker kan een label (zoals
temperatuur) en een eenheid (zoals Celsius) toewijzen aan elk
meetkanaal. Door specifieke labels aan eenheden van een kanaal
toe te wijzen, kan het kanaal gemakkelijker worden geïdentificeerd
tijdens het definiëren van een algoritme voor monstername volgens
instelwaarde of bij het weergeven van een meetstatus.
om het statusscherm weer te
ENTER
35).