VERWISSELEN VAN EEN WIEL (2/2)
– Maak de overige bouten los en verwij-
der de wieldop, afhankelijk van de auto.
Verwijder daarna het wiel.
– Plaats het gerepareerde wiel of het reser-
vewiel; lijn hiertoe een van de gaten uit
op de tapeind in de wieltrommel.
– Plaats, afhankelijk van het voertuig, de
wieldop in lijn met de tapeind en draai de
wielbouten in de overige plaatsen.
– Zorg dat het wiel voldoende vastzit, zodat
het niet loskomt van de trommel als u de
tapeind verwijdert.
– Draai de laatste wielbout vast en draai
vervolgens alle bouten volledig vast.
– Draai de krik los met behulp van een wiel-
moersleutel totdat de krik loskomt van de
auto. Berg de krik weer op.
– Plaats de verwijderde tapeind terug in de
schroefdop van het reservewiel; druk de
tapeind voorzichtig in de groef.
– Als het wiel op de grond rust, zet u de
bouten goed vast. Laat het vastzetten
van de bouten en de bandenspanning
van het reservewiel zo snel mogelijk con-
troleren.
Auto met een controlesysteem voor
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekkage,
niet goed opgepompt, enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje
mentenpaneel
5.2
Als u merkt dat een band lek is
moet u direct stoppen en het
reservewiel monteren.
Een lekke band moet zo snel
mogelijk worden gerepareerd en vóór
terugplaatsing door een deskundige
worden onderzocht.
op het instru-
2.20
Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen. Plaats na gebruik
de gereedschappen weer goed in hun
steun en berg deze correct op in zijn
houder: risico van verwonding.
Als het reservewiel is geleverd met
bouten, mag u deze bouten uitsluitend
voor het reservewiel gebruiken.
Gebruik de krik alleen voor het verwisse-
len van een wiel. De krik mag nooit als
steun bij werkzaamheden onder de auto
worden gebruikt.
5.9