2
Installatie
10
2.3
Apparaat aansluiten
De standaard beschikbare interfaces en aansluitingen staan in Afbeelding 4 op pagina 8 afgebeeld.
2.3.1
Op stroomnet aansluiten
De printer is voorzien van een universele netvoeding. Het apparaat kan zonder ingrepen worden gebruikt met een
netspanning van 230 V~/50 Hz of 115 V~/60 Hz.
1. Controleer of het apparaat uitgeschakeld is.
2. Steek het netsnoer in de netaansluitingsconnector (33 / Afbeelding 4).
3. Steek de stekker van het netsnoer in het geaarde stopcontact.
2.3.2
Op computer of computernetwerk aansluiten
!
Attentie!
Door onvoldoende of ontbrekende aarding kunnen tijdens het bedrijf storingen optreden.
Let erop dat alle op de printer aangesloten computers en de verbindingskabels geaard zijn.
Verbind de printer via een geschikte kabel met de computer of het netwerk.
Details over I/O-interface, aansluiting noodstop en aansluiting centrale persluchtklep Interfacebeschrijving.
Details over configuratie van de andere interfaces Configuratie-instructies.
2.4
Apparaat inschakelen
Als alle aansluitingen tot stand zijn gebracht:
Schakel de printer in met de netschakelaar (32 / Afbeelding 4).
Het apparaat voert een systeemtest uit en geeft vervolgens op het display de systeemstand Gereed aan.
Als tijdens de systeemstart een fout is opgetreden, worden het symbool
en het soort fout weergegeven.
10