3. Bediening
3.1 Controle van nulpunt en span
Het instrument is door de fabriek op het be-
reik ingesteld dat is weergegeven op het ty-
peplaatje en gereed voor bedrijf.
Wanneer om wat voor reden dan ook proble-
men met het instrument optreden dan moet
de signaalomvormer worden gecontroleerd
en eventueel worden bijgesteld.
Bij de 19"-uitvoering kunnen nulpunt (ZERO)
en SPAN via de instellers direct op de front-
plaat worden bijgesteld. Bij veld- en DIN-rail-
uitvoeringen moet het behuizingsdeksel om-
hoog worden geklapt resp. worden afge-
schroefd om toegang tot de instellers te ver-
krijgen.
Voorbeeld: signaalomvormer met een in-
gangssignaal van 4-20 mA en een uitgangs-
signaal (regeldrukbereik) van 0,6-3 bar.
Sluit een drukmeter aan op de uitgang van
het instrument (min. klasse 1).
Voedingsaansluiting met een voedingsdruk
van 0,4 bar boven de eindwaarde maken.
Nulpunt
Ingangssignaal met een geschikte stroomge-
nerator op de aanvangswaarde van het in-
gangssignaal 4 mA instellen; het uitgangs-
signaal aan de drukmeter moet de overeen-
komstige aanvangsdruk = 0,6 bar aangeven.
Wanneer deze waarde niet overeenkomt dan
moet worden bijgesteld met de nulpuntsin-
stelling (ZERO).
figuur 7 ⋅ voorinstelling
6
15
14
6.2 6.3
Span
Ingangssignaal met stroomgenerator op de
eindwaarde van het ingangssignaal 20 mA
instellen; het uitgangssignaal aan de druk-
meter moet de overeenkomstige einddruk =
3,0 bar aangeven.
Wanneer deze waarde niet overeenkomt dan
moet worden bijgesteld met de span-instel-
ling (SPAN).
3.2 Omstellen van het ingangssignaal
Het ingangssignaal kan van 4-20 mA wor-
den omgesteld naar 0-20 mA en omgekeerd
bij gelijkblijvend regeldrukbereik.
Voor deze omschakeling zijn de instelmoge-
lijkheden van de nulpuntsinstelling (15) en de
span-instelling (18) niet voldoende.
Daarom wordt het nulpunt door het spannen
van veer (5) vooringesteld, door schroef (5.2)
iets los te draaien en hefboom (5.1) te verstel-
len. Eenvoudiger is het om veer (5) in het an-
dere gat in arm (5.1) te haken, omdat de
schroef dan niet hoeft te worden losgedraaid.
De span wordt vooringesteld door schroef
(6.2) iets los te draaien en de plaat in het
sleufgat (6.3) te verstellen.
Voor omstellen van het nulpunt en de span
moet altijd eerst, zoals hiervoor omschreven,
de voorinstelling worden uitgevoerd, waarna
de fijninstelling conform par. 3.2 kan plaats-
hebben. Na het voorinstellen moeten de
schroeven (5.2 en 6.2) goed worden vastge-
draaid.
5
5.1 5.2 12.1