110
Verlichting
Lichtschakelaar met
automatische verlichting
Lichtschakelaar draaien:
AUTO : automatische verlichting: de
rijverlichting wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslicht
: activering of deactivering
m
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO
: zijmarkeringslichten
8
: dimlicht
9
Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem automa‐
tisch tussen het dagrijlicht en het dim‐
licht, afhankelijk van het omgevings‐
licht.
Dagrijlicht 3 112.
Automatische
koplampinschakeling
Bij weinig licht wordt het dimlicht in‐
geschakeld.
Tunneldetectie
Bij het ingaan van een tunnel wordt
het dimlicht ingeschakeld.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 112.
Grootlicht
Omschakelen van dimlicht naar
grootlicht door de hendel van u af te
duwen.