Montage
4.2
Eisen aan de opstelplaats
4.2.1
Opstelruimte
•
De ondergrond voor de opstelling van het apparaat moet effen, vast, droog en dragend zijn.
•
Het apparaat mag alleen binnen geïnstalleerd worden.
•
Het apparaat mag niet in explosiegevaarlijke zones geïnstalleerd worden.
•
De omgevingstemperatuur moet tussen +10 °C en +35 °C liggen.
Ook in het bedrijf of onder ongunstige voorwaarden (bijvoorbeeld in de zomer) mag de toegelaten
omgevingstemperatuur niet over- of onderschreden worden.
Wij raden het gebruik van een vorstmeter aan om het apparaat tegen temperaturen onder
+10 °C te beschermen.
•
De luchtvochtigheid moet tussen 10 en 70 % (niet condenserend) liggen.
•
De montage van het apparaat is tot een geografische hoogte van 1000 m boven zeeniveau
toegelaten (luchtdruk = min. 890 mbar).
•
Het apparaat moet tegen weersinvloeden (bijvoorbeeld overstroomde kelder, opstijgend
grondwater) beschermd zijn. Wanneer een overstroming van de opstelplaats mogelijk is moet het
apparaat in de volgende opstellingsvarianten gemonteerd worden:
¨
"3.10.2 Hoge montage" (pagina 28).
¨
"3.10.3 Wandmontage" (pagina 29).
¨
"3.10.5 Hoge montage met wandmontage van de zuigmotor" (pagina 29).
•
Bij opstelling in gewelfde kelders of sobere ruimtes met gladde wanden (geluidshard) bestaat het
gevaar van een verhoogd geluidsniveau.
•
Bij opstelling in ruimtes met lichte bouwwanden bestaat het gevaar van een geluidsoverdracht naar
andere ruimtes.
4.2.2
Minimum afstanden
De volgende afstanden moeten worden nageleefd:
D
Afb. 23 Minimum afstanden
32
A
A
B
B
C
A
Minimum afstand boven de zuigmotor:
30 cm.
B
Minimum afstand zijdelings van de
zuigmotor:
20 cm.
C
Minimum afstand tot de
compressorbehuizing van de zuigmotor:
10 cm.
D
Minimum afstand van het apparaat tot de
dichtst bijgelegen behandelingseenheid:
100 cm.
M8
1.1.179.0001