Loop langzamer met de maaier als de bladeren niet
fijn genoeg worden gemaakt om in het gras verborgen
te worden.
Als u veel eikebladeren fijnmaakt, is het aan te raden
in het voorjaar kalk op het gras aan te brengen.
Hierdoor wordt het zuur uit de eikebladeren
geneutraliseerd.
Gebruiksaanwijzing
Tips voor bediening en gebruik
1. CONTROLEREN VAN HET OLIEPEIL–Het oliepeil
moet tussen de ADD- en FULL-markeringen op de
peilstok staan (fig. 7).
2. VOOR ELKE MAAIBEURT–Controleer of mesrem,
rijaandrijving en regelstang goed werken. Als u de
regelstang loslaat, moeten het maaimes en de
rijaandrijving automatisch stoppen. Als de
bedieningsorganen niet naar behoren werken, moeten
die eerst worden gerepareerd voordat de maaier
opnieuw wordt gebruikt.
3. SCHERP MES–Begin elk maaiseizoen met een scherp
mes. Verwijder regelmatig braam met een vijl.
Bedieningsorganen
BEDIENINGSORGANEN (fig. 10)–De handgashendel en
rijsnelheidshendel bevinden zich respectievelijk links en
rechts op de console op de handgreep. De regelstang voor
maaimes-/rijaandrijving bevindt zich onder de bovenste
handgreep. De repeteerstarter bevindt zich boven op de
motor.
Figuur 10
1. Handgashendel
2. Rijsnelheidshendel
m-512
3. Regelstang
maaimes-/rijaandrijving
Starten, stoppen en
rijaandrijving
N.B.: De motor moet één of meer minuten warmlopen,
afhankelijk van de omgevingstemperatuur.
1. Druk de bougiekabel op de bougie (fig. 11).
2. Zet de handgashendel naar voren in de stand
SNEL
.
3. Zet de rijsnelheidshendel op (NEUTRAAL)
4. Hulpstartknop driemaal (3x) indrukken (fig. 11).
Wacht circa twee (2) seconden na elke keer
drukken.
1
1. Hulpstartknop
N.B.: De starthulpknop niet gebruiken om een warme
motor na korte stilstand opnieuw te starten. Bij koud weer
kan het nodig zijn de starthulpknop nogmaals te
gebruiken.
5. Zet een voet op het maaidek en trek aan het startkoord
totdat u weerstand voelt. Daarna flink trekken om de
motor te starten. Laat de motor warmlopen. Regel het
handgas nadat de motor gestart is. Zet de
rijsnelheidshendel op de gewenste snelheid.
13
2
Figuur 11
2. Bougiekabel
.
m–3662