5
Bediening
Afbeelding 5-1
5-2
5
Bediening
5.1
Controles voor inbedrijfstelling
- Motoroliepeil (zie gebruikshandleiding motor)
- Peil remvloeistof (hydrauliekolie remmen)
- Peil van de hydrauliekolie
- Brandstofvoorraad
- Bandenspanning
- Profieldiepte
- Verlichtingssysteem
- Instelling van de bestuurdersstoel
- Vastzetting bedieningshendel voor werk- en extra
hydrauliek (4-8/6) eventueel verwijderen
» geldt alleen, als direct erna gewerkt wordt «
- Shovelarmondersteuning [(bv. shovelarmsteun (SA)
(1-1/pijl)] eventueel verwijderen
- Inknikbeveiliging (1-3/pijl) eventueel verwijderen
- Algemene toestand van de machine, bv. lekkages
- Het voorhanden zijn
- van een verbandtrommel
- van een waarschuwingsdriehoek
- van een pechlamp
controleren.
5.2
Inbedrijfstelling
5.2.1
Dieselmotor starten
(1) Handrem aantrekken (4-9/3).
(2) Rijschakelaar (4-10/11) op „0" zetten (startblokke-
ring!).
(3) Accuhoofdschakelaar (8-36/1) met de wijzers van
de klok mee vastdraaien.
(4) Contactsleutel in de startschakelaar (4-8/7) steken
en naar rechts in stand „II" (5-1) draaien.
AANWIJZING
- Laadcontrolelampje en controlelampje
parkeerrem, motoroliedruk en voorgloeien
gaan branden. Instrumenten voor brandstof-
weergave, de weergave koelwatertemperatuur,
de bedrijfsurenteller en de digitale klok starten.
- De motor in de „0"-stand van de rijschakelaar
(4-10/11) starten.
(5) Contactsleutel na enkele seconden (voorgloeitijd)
naar rechts in stand „III" (5-1) draaien. Zodra de motor
start, contactsleutel loslaten.
AANWIJZING
- Als de motor na twee startpogingen niet is
gestart, oorzaak zoeken aan de hand van de
storingstabel gebruikshandleiding motor.
- Bij buitengewoon lage temperaturen volgens
de gebruikshandleiding motor te werk gaan.
- Na een koude start de machine tot het opwarmen
van de hydrauliekolie alleen met laag toerental
en nooit met vollast laten draaien.
Bij machines met verstoppingsindicatie
hydrauliekoliefilter (4-11/13) (speciale uitvoering)
gaat deze uit, als de olie warm wordt.
P070/P071/P085/P086/P100/P101