Onderdelen van gasstroming regulator
A Gasfles afsluiter
B Druk regulatie schroef
C Verbindingsmoer
D Slangspil
E
Hulsmoer
De volgende installatie instructies zijn geldig voor de meeste gasstroom regulator
types:
1. Stap opzij en open de flesafsluiter (A) gedurende een tijd om eventuele
onzuiverheden weg te blazen van de flesafsluiter.
2. Draai de druk regulatieschroef (B) van de regulator totdat er geen
tegendruk meer gevoeld kan worden.
3. Indien aanwezig in de regulator, sluit naadventiel.
4. Instaleer de regulator op de flesafsluiter en maak deze vast door middel van de verbindingsmoer (C) met een passende
moersleutel.
5. Instaleer de slangspil (D) en hulsmoer (E) in de gasslang en maak deze vast met een slangklem.
6. Verbind de slang met de regulator en het andere uiteinde met de draadaanvoereenheid. Maak de hulsmoer vast.
7. Open flesafsluiter langzaam. Gasfles drukmeter (F) toont de druk van de fles. Let op! Gebruik nooit de hele inhoud
van de fles. De fles moet worden gevuld tot de druk van de fles 2 bar is.
8. Indien aanwezig in de regulator, open naaldventiel.
9. Draai de regulatieschroef (B) totdat de drukmeter van de slang (G) de gewenste stroom (of druk) aangeeft. Bij het
reguleren van de stroomhoeveelheid, dient de stroombron ingeschakeld te zijn en tegelijkertijd dient de pistoolschakelaar
ingedrukt te worden.
Sluit de flesafsluiter na het lassen. Indien de machine gedurende langere tijd buiten gebruik is, ontschroef de druk
regulatieschroef.
6. BEDIENINGSPANELEN EN INSTELLINGEN
6.1. POTENTIOMETER VOOR DRAADAANVOERSNELHEID R1
De draadaanvoersnelheid kan traploos worden ingesteld met behulp van de potentiometer op het frontpaneel (zie paragraaf
„PANELEN"). De potentiometer is voorzien van een referentieschaal voor max. snelheden van 18 m/min. en 25 m/min.
6.2. AFBRANDVERTRAGING
De diverse lasmaterialen en beschermgassen gedragen zich op een verschillende manier bij het laseinde en bijgevolg dient de
lasstroom met een zekere vertraging te worden uitgeschakeld.
Wanneer u probeert te lassen met een ongeschikte afbrandvertraging, brandt de draad vast in het mondstuk, ontstaat een te
grote „kop" aan het draaduiteinde of blijft de draad aan het werkstuk vastzitten.
Op de vertraging inwerkende factoren:
1
3
4
2
Draadaanvoer
5. De draadaanvoerschakelaar start de draadaanvoermotor en het mechanisme, maar niet de stroombron.
U kan de draad in de draadaanvoereenheid en in het pistool in ook aanvoeren met de pistoolschakelaar, maar dan wordt
ook de stroombron gestart en komt de draad onder spanning te staan wat gevaarlijk kan zijn bij toevallig contact met
bepaalde voorwerpen.
10 – KEMPOWELD WIRE 400, 550 / 0530
F
Gasfles drukmeter
G Gasslang drukmeter
1. Aluminium smelt veel sneller dan andere materialen, zodat de
afbrandvertraging beduidend korter is.
2. Staal lasdraad vereist een langere afbrandvertraging dan roestvast staal.
3. Dikkere draden vereisen een langere vertraging. Ook bij een hogere
draadaanvoersnelheid moet de vertraging langer zijn.
Op de sticker staan de startpunten voor verschillende materialen vermeld.
De fijnregeling dient voor elk geval apart te gebeuren.
4. Referentieschaal voor potentiometer.
5
A
C F
G
B
E
D
© COPYRIGHT KEMPPI OY