1. De gevoeligheidswaarde en de weertendenspijlen knipperen.
2. Druk op de toetsen ▲ of ▼ om de gewenste waarde te kiezen.
3. Druk ter bevestiging van de instelling en het openen van INSTELLING
STORMALARM AAN/UIT (ON/OFF) op de SET-toets.
INSTELLING STORMALARM AAN/UIT (ON/OFF)
Het stormalarm kan in- of uitgeschakeld worden (voorinstelling Uit).
1. De letterreeks "AOFF" knippert.
2. Druk op de toets ▲ of ▼ om het stormwaarschuwingsalarm in of uit te
schakelen ("AON" = ingeschakeld / "AOFF" = uitgeschakeld).
3. Druk ter bevestiging van de instelling en het openen van INSTELLING
WINDRICHTINGSWEERGAVEFORMAAT op de SET-toets.
Tip: Als het stormwaarschuwingsalarm geactiveerd is, knippert de omlaag wijzende
pijl voor de weertendens (zie WEERTENDENSWEERGAVE hieronder).
INSTELLING WINDRICHTINGSWEERGAVEFORMAAT
De windrichting wordt ofwel op een kompaswindroos of op een gradenverdeling
weergegeven (voorinstelling kompas).
1. De windrichtingsweergave knippert.
2. Druk voor het omschakelen tussen de windroos en de gradenverdeling op de toets
19