de programmering van de helling (De functie Ramp 1 vaststellen).
Gebruik de toetsen om naar De functie "Step" 1 vaststellen te gaan en het apparaat geeft het scherm voor het programmeren
van de waarden van de spanningstrappen. Deze programmering is ook mogelijk in de SET-UP (zie § 5.4).
4.3.2. TIJDENS HET METEN
Tijdens het meten, uitsluitend in de modus U-VAR of U-FIXED, kan met de toets CONFIG het stroomgebied gekozen worden:
automatisch (standaard) of vast.
Zie voor meer details de vorige paragraaf.
Druk, wanneer de meting eenmaal gestart is, op
de toets CONFIG. Druk nogmaals op CONFIG
om het menu te verlaten.
CONFIG
Gebruik de toetsen en om het gebied van de meetstroom te wijzigen.
De wijzigingen worden onmiddellijk na het invoeren geregistreerd. Als het gebied vast is, wordt het symbool RANGE
weergegeven. De wijziging van de parameters blijft actief totdat het instrument uitgeschakeld wordt.
CONFIG
Tijdens het meten is het ook mogelijk om het analoge filter van de meting in en uit te schakelen (Storingenniveau).
Zie voor meer details de vorige paragraaf.
In het geval van een variabele testspanning wordt de ingestelde spanning ook weergegeven en deze kan tijdens het meten
gewijzigd worden.
RANGE
502 MΩ
2305 V
Set 2300V
Elapsed Time 00:00:12
CONFIG
I-Range
Disturbance Level
32
Het volgende scherm verschijnt (in de modus U-FIXED):
502 MΩ
502 V
Set 500V
Elapsed Time 00:00:12
CONFIG
I-Range
Disturbance Level
BURN
4.61 µA
7mA
Low
BURN
978 nA
Auto
Low