Bedieningshandleiding GRANIT-artikel: 37270766
5.1.2 Lokaliseren en volgen van leidingen en
wandcontactdozen
Randvoorwaarden:
De stroomkring mag niet stroomvoerend zijn.
De nulleider en de aardegeleider moeten
aangesloten zijn en volledig functioneren.
Sluit de zender aan op de fase en de randaarde
zoals afgebeeld in afb. 3-1-2.
5.1.3 Detecteren van leidingsonderbrekingen
Randvoorwaarden:
De stroomkring mag niet stroomvoerend zijn.
Alle leidingen die niet nodig zijn, moeten worden
aangesloten op de hulpaarding zoals afgebeeld in afb. 3-1-
3.
Sluit de zender aan op een leidingaansluiting en een
hulpaarding zoals afgebeeld in afb. 3-1-3.
1.
Een volledige aarding moet zijn gewaarborgd.
2.
De contactweerstand van een leidingsonderbreking moet groter zijn dan 100 kilo-ohm.
3.
Let er bij het detecteren van leidingsonderbrekingen in meeraderige leidingen op dat alle overige aders
in de afgeschermde leiding of geleider volgens de voorschriften moeten zijn geaard. Dit is noodzakelijk
om een kruislingse koppeling van de toegevoerde signalen (door een capacitieve werking op de
uitgangsaansluitingen) te voorkomen. De detectiediepte voor afgeschermde leidingen is uiteenlopend
omdat de individuele aders in de afgeschermde leidingen om elkaar heen gedraaid zitten.
1. De op de zender aangesloten aarding kan een hulpaarding zijn, bijvoorbeeld een geaarde
wandcontactdoos of een op juiste wijze geaarde waterleidingbuis.
2. Tijdens het volgen van de leiding treedt op de plaats van de onderbreking een abrupte daling op van
het signaal dat op de ontvanger binnenkomt.
3. Stel de zendcapaciteit van de zender zodanig in dat deze is aangepast aan de verschillende zoekradii.
4. De gezochte positie kan nauwkeurig worden vastgesteld wanneer u de ontvanger in Handmatige
Pagina17 van 35
1. Een volledige aardingsaansluiting moet zijn gewaarborgd.
2. Bij de eenpolige weergave kunnen ook zijdelingse
stroomkringafwijkingen worden gedetecteerd (de zekering
moet in dit voorbeeld worden verwijderd).
3. Wanneer de stroomvoorzieningsleiding die wordt voorzien
met signalen van de zender bijvoorbeeld direct parallel
met andere geleiders ligt (bijv. in kabelsleden of -kanalen),
of wanneer deze leidingen elkaar kruizen, worden de
signalen ook de andere leidingen ingezonden.
4. Tijdens het zoeken en volgen wordt het signaal sterker
weergegeven wanneer de ontvanger dichterbij de te
detecteren leidingen komt.
5. Stel de zendcapaciteit van de zender zodanig in dat deze is
aangepast aan de verschillende zoekradii.
6. De gezochte positie kan nauwkeurig worden vastgesteld
wanneer u de ontvanger in Handmatige modus zet en de
juiste gevoeligheid selecteert.