Overzicht van alarmsignalen
Model 7500 detecteert zowel patiëntalarmsituaties als apparatuuralarmsituaties. In het algemeen
hebben patiëntalarmsituaties een hoge prioriteit, terwijl apparatuuralarmsituaties een gemiddelde
prioriteit hebben. Alarmsignalen met hoge prioriteit prevaleren altijd boven alarmsignalen met
gemiddelde prioriteit. De alarmindicators blijven actief zolang de alarmsituatie bestaat.
WAARSCHUWING: Controleer alle alarminstellingen en -limieten tijdens het opstarten
om te zien of deze juist zijn ingesteld.
Patiëntalarmsignalen
Als de waarden voor de SpO
overschrijden of als ze gelijk aan of lager dan de onderste alarmlimiet zijn, geeft het hulpmiddel een
alarmsignaal met hoge prioriteit, waarbij numerieke ledlampjes synchroon met de rode alarmbalkled
knipperen.
Beschrijving van het
alarmsignaal
Alarmlimiet hoge SpO
Alarmlimiet lage SpO
Alarmlimiet hoge hartfrequentie 200 slagen/min.
Alarmlimiet lage hartfrequentie 50 slagen/min.
Alarm voor lage perfusie
Apparatuuralarmsignalen
Beschrijving van het
alarmsignaal
Alarmsignaal lage
batterijspanning
Sensoralarm
Andere
apparatuuralarmsignalen
20
of hartfrequentie van de patiënt de bovenste alarmlimiet bereiken of
2
Tabel 6: Patiëntalarmsignalen
Fabrieksinstelling Mogelijke instellingen
Uit
2
85%
2
Rood segment op staafgrafiek voor pulssterkte duidt op lage
perfusie van de patiënt.
Tabel 7: Apparatuuralarmsignalen
Het batterijledlampje knippert synchroon met de alarmbalkled. Dit
alarm geeft aan dat de batterijspanning niet meer voldoende is
voor 30 minuten normaal gebruik. Als de batterijspanning
gevaarlijk laag is geworden, worden de oximetriefuncties van het
hulpmiddel uitgeschakeld.
Het sensoralarmledlampje knippert synchroon met de
alarmbalkled. Dit alarm geeft aan dat er een sensoralarm
of -storing is of dat de sensor is losgekoppeld.
Er verschijnt een foutcode op de hoofddisplay.
Uit, 80-100
Uit, 50-95
Uit, 75-275
Uit, 30-110
Visuele indicator
Alarmsignalen en limieten
Stap
1%
1%
5 slagen/min.
5 slagen/min.