Inbedrijfstelling
5.2 Motor in bedrijf nemen
Controleer en verifieer altijd eerst de volgende punten voordat u de motor in bedrijf stelt:
● Vergelijk de gegevens op het kenplaatje met de bedrijfsomstandigheden.
● Vergelijk de spanning en frequentie van de motor met de netwerkwaarden.
● Controleer de draairichting.
● Als de aanloopstroom van de Υ-fase uitgedempt is, schakel dan bij Υ / Δ-aanloop over
van ster naar driehoek.
● Controleer de bevestiging van de elektrische aansluitingen.
● Controleer alle aanrakingsbeschermende maatregelen voor bewegende en
spanningsvoerende onderdelen.
● Controleer de aansluiting en instelling van de bewakingsinrichtingen.
● Controleer de koelmiddeltemperatuur.
● Controleer de aanwezige bijkomende inrichtingen.
● Controleer de luchtinlaatopeningen en koeloppervlakken op zuiverheid.
● Controleer de afstanden tussen de transmissiemotor en aangrenzende componenten, zie
Plaatsingsvoorwaarden voor de motor (Pagina 24).
● Sluit alle aardgeleiders en equipotentiaalleidingen aan.
● Bevestig de motor op de juiste wijze.
● Controleer of de ontluchting niet wordt belemmerd en zorg dat de afvoerlucht niet
opnieuw kan worden aangezogen, ook niet door een naastgelegen aggregaat.
● Controleer de riemspanning bij riemaandrijving.
● Sluit het deksel van de aansluitkast af en dicht de leidingdoorvoeren af.
40
Bedieningshandleiding, 08/2018, A5E38107282A/RS-AD
BA 2320