XI. Aanbevolen installatiemethodes (vervolg)
te hebben om te voorkomen dat tegendruk met
de correcte werking en afvoercapaciteit van de
klep interfereert. De geluiddemper of andere
leidingcomponenten moeten zo geconstrueerd zijn
dat beperkingen in de stoomdoorgangen, als gevolg
van het afzetten van corrosieproducten, vermeden
worden.
16. Uitlaten, afvoeren en ontluchtingsopeningen moeten
geïnstalleerd worden op een wijze dat deze de klep
niet aan onnodige spanningen blootstellen. Dit soort
spanningen kunnen vervorming en lekkage van het
klephuis veroorzaken. Daarom worden de volgende
aanbevelingen verstrekt:
a. Afvoerleidingen mogen niet door de klep
ondersteund worden. Het maximale gewicht op
de uitlaat van de klep mag niet hoger zijn dan
het gewicht van een flens en een elleboog met
korte straal, plus een recht stuk pijp van 12 inch
(304,8 mm) van standaardgewicht (met lekbak).
b. De vrije ruimte tussen de uitlaatleiding van de
klep en de afvoerpijp moet voldoende groot
zijn om contact te voorkomen als rekening
gehouden wordt met de thermische uitzetting
van de verdeelleiding, de klep en de afvoerpijp.
Bewegingen die het gevolg zijn van trillingen,
temperatuurveranderingen en reactiekrachten
van de klep moeten ook in overweging genomen
worden, om een adequate vrije ruimte tussen de
uitlaatleiding en de afvoerpijp te waarborgen.
c. Buigzame metalen slangen worden doorgaans
niet aanbevolen, maar als deze gebruikt
worden voor het verbinden van klepuitlaten met
afvoerpijpen, moeten ze voldoende lang zijn en
zo geconfigureerd/geïnstalleerd worden dat ze
in geen enkele positie "vast" worden. Er worden
betere resultaten verkregen als de slangen
zodanig geïnstalleerd worden dat ze de beweging
mogelijk maken door te buigen, in plaats van in de
lengte te rekken en samen te trekken.
17. Als een klep opgetild wordt, moet deze altijd in de
verticale stand blijven. De klep mag opgetild worden
door een band rondom het juk en de uitlaathals
van de klep te wikkelen. De klep mag in geen geval
opgetild worden aan de hefboom.
Tijdens de installatie mag niet tegen de klep gestoten
worden en mag de klep niet vallen. Als de klep valt,
moet deze geïnspecteerd worden op beschadigingen
en moet de ingestelde druk van de klep opnieuw
gecontroleerd worden.
18. Op het moment van installatie moeten alle
beschermende afdekkingen op de klep verwijderd
worden. Er moet gecontroleerd worden of de
binnenkant van de klep schoon is. Er mag geen
onbekend materiaal in de klepinlaat-of -uitlaat komen,
omdat de klepcomponenten hierdoor mogelijk
beschadigd kunnen worden en het materiaal in de
20 | Baker Hughes
verdeelleiding kan vallen.
Alle oppervlakken die pakkingen vereisen ter
afdichting van de druk moeten geïnspecteerd
worden op reinheid of defecten van welke aard ook,
die lekken kunnen veroorzaken. Bramen, kapotte
vertandingen, oneven oppervlakken enz., zijn
allemaal mogelijke lek producerende defecten. De
correcte pakkingmaten en drukclassificaties moeten
gecontroleerd worden voordat met de installatie van
de klep begonnen wordt.
19. Het is uitermate belangrijk dat de gebruikte pakkingen
de correcte afmetingen voor de specifieke flens
hebben en dat ze de openingen van de klepinlaat
en -uitlaat volledig vrijlaten. Pakkingen, flenszijden
en bouten moeten aan de dienstvereisten voor de
betrokken druk en temperatuur voldoen. Andere
handelingen voor de installatie van de klep zijn onder
andere:
a. Installeer de inlaatpakking, indien vereist, op de
montageflens van de verdeelleiding. Controleer
de reinheid, de uitlijning ten opzichte van het
oppervlak, de staat van de pakking enz. Indien
mogelijk moeten op de montageflens tapeinden
gebruikt worden om de klep naar de montageflens
van de verdeelleiding te begeleiden. De tapeinden
van de inlaat moeten gesmeerd worden met het
geschikte smeermiddel.
b. Als geflenste kleppen geïnstalleerd worden,
moeten de flensbouten gelijkmatig omlaag
getrokken worden om vervorming van het
klephuis, een verkeerde uitlijning en lekken te
voorkomen.
c. Met de klep in de juiste positie, schroeft u de
tapmoeren vast tot alle moeren vingervast zitten.
Op iedere moer van het tapeinde moet daarna een
aanvankelijk koppel toegepast worden. Verhoog
het koppel geleidelijk tot het eindkoppel toegepast
is. Na voltooiing moet het koppel van iedere moer
van het tapeinde opnieuw gecontroleerd worden.
Het vereiste koppel zal variëren, al naargelang
de gebruikte bouten en pakkingen. Raadpleeg de
engineering- of specificatie-afdeling van uw bedrijf
voor details hierover.
Als extra voorzorgsmaatregel moet de opening
tussen de twee op elkaar passende flenzen
gecontroleerd worden tijdens het aanhaalproces
van het koppel om er zeker van te zijn dat de
flenzen gelijkmatig samengetrokken worden.
Voor deze controle kunnen schuifmaten gebruikt
worden. Er moet een eindinspectie en controle
worden uitgevoerd om er zeker van te zijn dat alle
vereisten voor het vastschroeven van de klepinlaat
zijn uitgevoerd.
d. Nu kan de uitlaatleiding op eendere wijze
geïnstalleerd worden.
Een volledige inspectie van de componenten
Auteursrecht 2023 Baker Hughes Company. Alle rechten voorbehouden.