214
Problemen oplossen
Het beeld is bewogen of onscherp.
De camera beweegt wanneer
de ontspanknop wordt
ingedrukt.
Het AF-hulplicht is ingesteld
op [Uit].
Het onderwerp valt buiten het
scherpstelbereik.
Het kost moeite om op het
onderwerp scherp te stellen.
Het onderwerp van de opname is te donker.
Er is niet voldoende licht.
Het onderwerp is onderbelicht
omdat de omgeving te licht is.
Het onderwerp valt buiten het
bereik van de flitser.
Bekijk de oplossingen bij '
weergegeven'
(p.
212).
In donkere omgevingen die ongunstig zijn
voor het automatisch scherpstellen van
de camera, wordt het autofocushulplicht (AF-
hulplicht) geactiveerd om het scherpstellen
te vergemakkelijken. Het autofocushulplicht
werkt niet wanneer het is uitgeschakeld. U
moet het hulplicht daarom instellen op [Aan]
om het te activeren
het hulplicht niet afdekt met uw hand
wanneer u het gebruikt.
Maak een opname op de juiste
scherpstelafstand van het
onderwerp
(p.
254).
Mogelijk is de camera per ongeluk ingesteld
op een functie die u niet wilt gebruiken (zoals
Macro). Annuleer de instelling.
Gebruik de focusvergrendeling of
autofocusvergrendeling of stel handmatig
scherp om opnamen te maken
Schakel de flitser in
Gebruik een externe flitser met groot
vermogen.
Stel de optie [ND Filter] in op [Uit]
Stel de belichtingscompensatie in op een
positieve waarde (+)
Gebruik de functies voor vergrendeling van
de automatisch belichting of spotmeting
(p.
128, 136).
Zorg er bij het gebruik van de ingebouwde
flitser voor dat u de opname maakt op de
juiste flitsafstand van het onderwerp
Verhoog de ISO-waarde voordat u de
opname maakt
(p.
wordt
(p. 49)
Zorg ervoor dat u
(p.
123).
(flitser aan)
(p.
(p.
132).
(p.
135).
(p.
84).
74).
255).