De frequentieomvormer progr...
7.1.6 Gegevens wijzigen
1.
Druk op de toets [Quick Menu] of [Main Menu].
2.
Gebruik de toetsen [
tergroep te vinden die u wilt wijzigen.
3.
Druk op de [OK]-toets.
4.
Gebruik de toetsen [
te vinden die u wilt wijzigen.
5.
Druk op de [OK]-toets.
6.
Gebruik de toetsen [
parameterinstelling te selecteren. Met behulp van
de pijltjestoetsen kunt u ook naar een cijfer
binnen een getal gaan. De plaats van de cursor
geeft aan welk cijfer is geselecteerd voor
wijziging. Met de toets [
en met de toets [
7
7
7.
Druk op de toets [Cancel] om de wijziging
ongedaan te maken of druk op de toets [OK] om
de wijziging te bevestigen en de nieuwe
instelling op te slaan.
7.1.7 Een tekstwaarde wijzigen
Als de geselecteerde parameter een tekstwaarde heeft, is
de tekstwaarde te wijzigen via de navigatietoetsen
omhoog/omlaag.
De toets omhoog verhoogt de waarde en de toets omlaag
verlaagt de waarde. Plaats de cursor op de waarde die u
wilt opslaan en druk op [OK].
Afbeelding 7.11 Displayvoorbeeld
82
ADAP-KOOL
▲
▼
] en [
] om de parame-
▲
▼
] en [
] om de parameter
▲
▼
] en [
] om de juiste
▲
] verhoogt u de waarde
▼
] verlaagt u de waarde.
MG.11.L4.10 – ADAP-KOOL
®
Drive Bedieningshandleiding
7.1.8 Een groep numerieke
gegevenswaarden wijzigen
Als de gekozen parameter een numerieke gegevenswaarde
vertegenwoordigt, kunt u de gekozen gegevenswaarde
wijzigen met behulp van de navigatietoetsen [◄] [►] en [
▼
]. Gebruik de navigatietoetsen ◄] en [►] om de cursor
[
horizontaal te verplaatsen.
Afbeelding 7.13 Displayvoorbeeld
Gebruik de navigatietoetsen omhoog/omlaag om de
gegevenswaarde te wijzigen. De toets omhoog verhoogt
de waarde en de toets omlaag verlaagt de waarde. Plaats
de cursor op de waarde die u wilt opslaan en druk op
[OK].
Afbeelding 7.14 Displayvoorbeeld
7.1.9 Gegevenswaarde wijzigen,
stapsgewijs
Bepaalde parameters zijn stapsgewijs of oneindig variabel
te wijzigen. Dit geldt voor 1-20 Motorverm. [kW],
1-22 Motorspanning en 1-23 Motorfrequentie.
Dit betekent dat de parameters niet alleen als een groep
van numerieke gegevenswaarden maar ook als oneindig
variabele numerieke gegevenswaarden kunnen worden
ingesteld.
7.1.10 Geïndexeerde parameters uitlezen
en programmeren
Parameters worden geïndexeerd wanneer ze in een
roterende stapel worden geplaatst.
15-30 Alarmlog: foutcode tot 15-32 Alarmlog: tijd bevatten
een foutlog die kan worden uitgelezen. Selecteer een
parameter, druk op [OK] en gebruik de navigatietoetsen
omhoog/omlaag om door de geïndexeerde waarden te
schuiven.
Gebruik 3-10 Ingestelde ref. als een ander voorbeeld:
®
Drive
▲
]