SATEL
Paniek/overval alarm – een alarm geactiveerd door een paniekknop of via het bediendeel in
geval van een overval.
Passieve transponder – een draadloos apparaat welke geen eigen voeding heeft. Door een
elektromagnetisch veld kan deze een signaal versturen waardoor identificatie van de
gebruiker mogelijk is. Een passieve transponder is bijv. een proximity kaart, proximity tag,
etc.
Proximity kaart – een passieve transponder waarmee de gebruiker het alarmsysteem kan
bedienen via het gebruik van een proximity kaartlezer. (VERSA-LCD-WRL, INT-CR en
INT-IT proximity kaart lezers).
Rapportage – rapportage van gebeurtenissen in het alarmsysteem die doorgegeven worden
naar de Particulier Alarm Centrale. De informatie van een gebeurtenis kan worden
verzonden via de telefoonlijn, Ethernet netwerk, etc. De Particuliere Alarm Centrale dient
dan actie te ondernemen bij een specifieke gebeurtenis (bijvoorbeeld alarmen, storingen,
etc.), en/of gebruikers, bewakingsdiensten, politie, etc. te waarschuwen).
Sabotage alarm – een reactie van het alarmsysteem bij het openen van een behuizing van
een apparaat, het weghalen van het apparaat van de muur, het doorknippen van de
bekabeling, etc.. De acties welke genomen worden door het alarmsysteem zijn hetzelfde
als bij een inbraakalarm, maar indien een sabotage alarm optreed is het verstandig de
installateur te waarschuwen, zodat hij/zij het systeem kan controleren.
Service code – een code welke toegang heeft tot de service mode en tevens sommige
functies van het gebruikersmenu.
Servicemonteur – de persoon welke de functionaliteit van het geïnstalleerde alarmsysteem
en componenten controleert en tevens mogelijke problemen moet voorkomen.
Sirene / Flitser – een apparaat welke informatie geeft over alarmen en andere
gebeurtenissen in het alarmsysteem door middel van een akoestische en/of optische
signalering.
Uitgangsroute – de tijd geteld vanaf het moment dat het alarmsysteem wordt ingeschakeld,
waarna het mogelijk is het beveiligde gebied te verlaten zonder dat het alarm geactiveerd
wordt.
Uitgangsvertraging – de tijd geteld vanaf het moment dat het alarmsysteem wordt
ingeschakeld, waarna het mogelijk is het beveiligde gebied te verlaten zonder dat het
alarm geactiveerd wordt.
Waarschuwingsalarm – in sommige situaties, wanneer de alarm criteria overeenkomen
met het alarmsysteem, dan zal dit niet direct resulteren in een alarm. Deze acties worden
uitgesteld
waarbij
waarschuwingssignaal op de bediendelen, proximity kaartlezers of op sirenes. Dus indien
de gebruiker bij het betreden van het beveiligde gebied een fout maakt (het uitschakelen
van het alarmsysteem mislukt voordat de ingangsvertraging verstreken is), of beweegt
binnen het gebied wanneer deze in de Dag of Nacht mode ingeschakeld is en een zone
geactiveerd wordt, dan zal deze extra tijd hebben om het alarmsysteem uit te schakelen
voordat er een echt alarm optreed. Vraag uw installateur naar gedetailleerde informatie
over in welke situaties het waarschuwingsalarm bij u kan optreden.
Zone – 1. een gescheiden gedeelte van het beveiligde gebied en kan in de vorm van een
detector zijn. 2. de aansluiting op de print van het alarmsysteem of uitbreidingsmodule
waarop een detector of andere apparaat aangesloten kan worden om de status daarvan te
controleren (paniekknoppen, sabotagecontact sirene, stroomuitval indicatie van een
230 VAC voeding, etc.).
Zone activering – een verandering van de zone status welke anders is dan de normale
status (bijvoorbeeld indien beweging wordt gedetecteerd door een bewegingsmelder, gas
wordt gedetecteerd door een gas detector, etc.).
VERSA Plus
de
reactie
van
het
systeem
wordt
gelimiteerd
tot
5
een