8 STORINGEN
8.1 Algemeen
Indien er geen cijfers op het display zichtbaar zijn dient men
te controleren of er 230 V op de aansluitingen "L" en "N"
van klemmenstrook "x1" aanwezig is (zie figuur 16 of 17).
Indien dit niet het geval is controleer dan of er spanning
voor de zekering aanwezig is. De zekering bevindt zich op
de printplaat van de branderautomaat. Een eventuele kort-
sluiting bij de pomp dient verholpen te worden en/of de
zekering 2AF dient vervangen te worden. Indien er bij een
niet defecte zekering 230 V aanwezig is en het display
geen teken weergeeft, dient de branderautomaat of het
display vervangen te worden.
DE ZEKERING IS GEPLAATST IN HET 230 V CIRCUIT.
VERWIJDER DUS EERST DE STEKKER UIT DE
WANDCONTACTDOOS.
8.2 Toestel reageert niet op kamerthermostaatvraag
Controleer de kamerthermostaat. Bij toepassing van een
buitenvoeler dient de voeler en zijn bedrading gecontroleerd
te worden. Controleer de bedrading van de kamerthermo-
staat op kabelbreuk. Controleer de bedrading die van de
kroonsteen naar connector "x2" of "x4" (bij een OpenTherm
thermostaat) van de branderautomaat loopt. Indien de 24 V
zekering [4 AT (zie figuur 16 of 17)] intact is en er is geen
sprake van een storing (knipperend cijfer), geen regelstop,
geen antipendelcyclus, vervang dan de branderautomaat.
8.3 Toestel reageert niet op boilervraag
Controleer de tap-NTC en zijn bedrading. Bij toepassing van
een externe boilerthermostaat of NTC dient de werking van
deze thermostaat gecontroleerd te worden evenals de
bedrading naar deze thermostaat (zie figuur 16 of 17).
8.4 Vergrendelende storingen
Een vergrendelende storing wordt weergegeven door twee
om beurten knipperende cijfers van het storingsnummer,
waarbij achter het laatste cijfer (eenheden) een punt staat.
De condities waaronder de storing is opgetreden, kunnen
via de fout-mode met behulp van het 4-cijferig display of
met behulp van een PC uitgelezen worden.
Nadat de storing achterhaald en verholpen is kan het
toestel weer in bedrijf gesteld worden door de "reset"-knop
in te drukken.
8.5 Tapstoringen
8.5.1 Onvoldoende tapwater
• Perlators in kranen vervuild.
• Onvoldoende voordruk in leidingnet.
• Doseerventiel vervuild (zie figuur 5).
8.5.2 Te lage tapwatertemperatuur
• Doseerventiel defect, debiet te groot (zie figuur 5).
• Mengventiel door kalkvorming aangetast of te laag
ingesteld (zie figuur 5).
• Maximale retourtemperatuur te laag ingesteld
(zie pagina 4 sanitairprogramma's).
• Driewegklep defect (lekkage cv-zijdig).
• Boiler-bedrijf uitgeschakeld (zie pagina 4 holiday-mode).
• Tap-NTC en/of bedrading defect.
• Belasting te laag ten gevolge van te veel weerstand in
luchttoevoer/rookgasafvoer-systeem of vervuiling van de
warmtewisselaar.
• Drie-weg-klep vervuild.
8.5.3 Toestel brandt alleen maar voor boiler
• Niet geheel gesloten kraan
(toestel komt niet uit sanitair-mode)
• Defecte tap-NTC en/of bedrading.
• Drie weg klep defect (lekkage cv-zijdig).
8.6 Cv-storingen
8.6.1 Installatie blijft koud
• Kamerthermostaat (aan/uit of OpenTherm) is defect,
verkeerd aangesloten, staat te laag ingesteld, of de
anti-cipatieweerstand is niet juist ingesteld (0,11 A).
• Buitenvoeler en/of bedrading defect.
• Er is geen spanning aanwezig op de branderautomaat.
• Steker niet in wandcontactdoos.
• Gaskraan staat dicht.
• Defecte zekering in automaat of meterkast.
• Niet geheel gesloten warm waterkraan (zie boven).
• Cv-bedrijf uitgeschakeld (holiday-mode of middels para-
meterlijst).
• Drie-weg-klep defect.
15