3.
Reinig de scannerglasplaat, de strip van de
documentinvoer en de witte plastic achterplaat
met een zachte doek of spons die is
bevochtigd met een niet-agressief
reinigingsmiddel.
VOORZICHTIG:
schuurmiddelen, aceton, benzeen, ammoniak,
ethanol of tetrachloorkoolstof op het product;
deze stoffen kunnen het product beschadigen.
Laat de glasplaat of de plaat niet rechtstreeks
met vloeistoffen in aanraking komen. Deze
kunnen onder de glasplaat terechtkomen en
het product beschadigen.
4.
Droog de scannerglasplaat en de witte plastic
onderdelen met een zeemleren spons of
cellulosespons om vlekken te voorkomen.
5.
Sluit het netsnoer aan op een stopcontact en
druk op de aan-uitknop om het apparaat in te
schakelen.
Papierinstellingen controleren
1.
Raak in het beginscherm van het bedieningspaneel de knop
2.
Raak de knop
3.
Raak in de lijst met papierformaten het formaat aan dat zich in lade 1 bevindt.
4.
Raak in de lijst met papiersoorten de soort aan die zich in lade 1 bevindt.
5.
Raak de knop
NLWW
Gebruik geen
Instellingen
aan, blader vervolgens naar de knop
Kopiëren starten
aan om het kopiëren te starten.
Kopie
aan.
Papier
en raak deze aan.
De kopieerkwaliteit verbeteren
193