Hoofdstuk 3
Gewijzigde instellingen
toepassen op meerdere
printers
a
Nadat u de instellingen hebt toegepast
op de printer, koppelt u de printer los
van de computer, en sluit u de tweede
printer aan op de computer.
b
Selecteer de nu aangesloten printer in
de vervolgkeuzelijst [Printer].
OPMERKING
Als u het selectievakje [Detecteert de
verbonden printer automatisch en
haalt de huidige instellingen op] in
het dialoogvenster [Optie-instellingen]
inschakelt, wordt de met de USB-kabel
aangesloten printer automatisch herkend.
Zie Detecteert de verbonden printer
automatisch en haalt de huidige instellingen
op op pagina 26 voor meer informatie.
c
Klik op de knop [Toepassen].
De instellingen die u hebt toegepast op
de eerste printer, worden nu toegepast
op de tweede printer.
OPMERKING
Als u het selectievakje [Herstart de
printer automatisch na toepassen van
nieuwe instellingen] uitschakelt, worden
de printers na het wijzigen van de
instellingen niet opnieuw opgestart,
waarmee de tijd die nodig is voor het
configureren van de printers wordt
gereduceerd. We raden u echter aan om
het selectievakje [Herstart de printer
automatisch na toepassen van nieuwe
instellingen] wel in te schakelen bij het
configureren van de eerste printer, zodat u
kunt controleren of er een verbinding met
het toegangspunt tot stand kan worden
gebracht met de instellingen. Zie
Menuopties Tools op pagina 26 voor
meer informatie.
30
d
Herhaal de stappen a-c voor alle
printers waarvan u de instellingen wilt
wijzigen.
3
Als het IP-adres is ingesteld op
[STATIC], wordt het IP-adres van de
printer ook gewijzigd in het IP-adres van
de eerste printer.
Wijzig zo nodig het IP-adres van de
printer.
OPMERKING
Als u de instellingen als bestand wilt
opslaan, klikt u op [Bestand] -
[Exporteren].
U kunt dezelfde instellingen toepassen op
een andere printer door op [Bestand] -
[Importeren] te klikken en het
geëxporteerde instellingenbestand te
selecteren. (Zie Importeren op pagina 25.)
.