<Aan>
<Menu>
<Functie-instellingen>
verzending>
<Lijn instellen>
Geef een faxnummer, naam van de eenheid, en type lijn op.
<Tel.nr. apparaat registreren>
Hiermee kunt u een faxnummer registreren voor het apparaat.
apparaat registreren(P. 81)
<Apparaatnaam registreren>
Registreer de naam van een bedrijf of persoon (
registreren(P. 81) ). De geregistreerde naam wordt naar de bestemming verzonden als informatie over de
afzender (
<TX terminal-ID> (P. 552) ).
<Selecteer type lijn>
Hiermee selecteert u het type telefoonlijn dat wordt gebruikt voor het verzenden en ontvangen van faxen.
De telefoonlijn aansluiten(P. 83)
<Puls>
<Toon>
<TX-startsnelheid>
Als het lang duurt voordat het verzenden van een fax start, bijvoorbeeld vanwege een slechte verbinding, kunt
u de startsnelheid voor de communicatie stapsgewijs verlagen.
<33600 bps>
<14400 bps>
<9600 bps>
<7200 bps>
<4800 bps>
<2400 bps>
<Menu>
<Functie-instellingen>
Selecteer een startsnelheid voor de communicatie
<R-toets instelling>
Als het apparaat via een telefooncentrale met het netwerk is verbonden, moet de toegangsmethode worden
ingesteld. Als u de instelling <PBX> kiest, wordt de toets <R> weergegeven op het scherm voor basisfuncties
voor faxen. Als u een nummer voor het kiezen van een buitenlijn toewijst aan de toets <R>, kunt u eenvoudig
een buitenlijn kiezen.
<PSTN>
*2
<PBX>
<Prefix>
Overzicht van menuopties
<Verzenden>
<Aan>
*2
<Verzenden>
550
<Faxinstellingen>
Het faxnummer en de naam van het
Het faxnummer en de naam van het apparaat
<Faxinstellingen>
<Contr. kiestoon vr
<TX-startsnelheid>