3
Selecteer <DHCP>.
Als u niet met DHCP / BOOTP / RARP een IP-adres wilt toewijzen
●
Selecteer <Uit>. Als u <DHCP> selecteert wanneer deze diensten niet beschikbaar zijn, zal het apparaat
tijd en communicatiemiddelen verspillen met het op het netwerk zoeken naar deze diensten.
4
Controleer of <Auto IP> is ingesteld op <Aan>.
●
Als <Uit> is geselecteerd, verandert u dit in <Aan>.
5
Selecteer <Toepassen>.
●
IP-adressen die worden toegewezen via DHCP vervangen het adres dat is verkregen via Auto IP.
Handmatig een IP-adres invoeren
1
Selecteer <Automatisch verkrijgen>, en selecteer <Uit> in <Automatisch verkrijgen>
<OK>.
2
Selecteer <Handmatig verkrijgen>.
3
Voer <IP-adres>, <Subnetmasker> , en <Gatewayadres> in, en selecteer <Toepassen>.
5
Selecteer <OK>.
6
Start het apparaat opnieuw op.
Controleren of de instellingen juist zijn
●
Controleer of het scherm van de UI op afstand kan worden weergegeven met uw computer (
afstand starten(P. 431) ). Als er geen computer beschikbaar is, kunt u de verbinding controleren met
behulp van het bedieningspaneel (
Als u het IP-adres hebt gewijzigd na de installatie van het printerstuurprogramma
●
Als de MFNP poort wordt gebruikt, wordt de verbinding gehandhaafd zolang het apparaat en de computer
tot hetzelfde subnet behoren. Daarom hoeft u geen nieuwe poort toe te voegen. Als de standaard TCP/IP
poort wordt gebruikt, moet u een nieuwe poort toevoegen.
*
Als u niet weet welke poort u gebruikt., raadpleeg dan
De netwerkverbinding testen
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start.
2
Selecteer <Voorkeuren>
Instellen
Start het apparaat opnieuw op(P. 122)
De netwerkverbinding testen(P. 33) ).
De printerpoort controleren(P. 669) .
Het scherm Start(P. 126)
<Netwerk>.
33
Printerpoorten configureren(P. 44)
<Toepassen>
De UI op