– In het geval van een vloerwarming en ondanks de beveiliging tegen te warm aanvoerwater, is het mogelijk dat
o.a. bij defect van de gemotoriseerde kraan, de temperatuur van de vloerkring te warm is. Om dit risico te vermijden
als er geen andere beveiliging aanwezig is, raden wij aan een veiligheidsthermostaat (ingesteld op 50 °C) te
plaatsen voor de collector van de vloerverwarming en deze zoals volgt aan te sluiten :
Hoewel elk contact van de SAM2200 een schakelvermogen van 5 A heeft, mag de
totale belasting voor de circulatiepompen aangesloten op 6, 7, 8, 9 en 10 de 6 A niet
overschrijven. Indien nodig, is het gebruik van vermogenrelais aanbevolen.
In geen geval kabels met een diameter van meer dan 1,5 mm² gebruiken.
5.2.
Klemmenstrook met laagspanning
Y1 Y2 Y3 Y4 Y5 Y6 Y7 Y8 Y9
X Fb
Fb1
SAR2100
nr. 2
V3
Y1‑Y2‑Y3
ruimtevoeler SAR2100 nr. 2 of 2‑draadsruimtethermostaat
Y4‑Y5
aanvoervoeler nr. 2
Y5‑Y6
stuurcontact voor niet‑weersafhankelijke kring
Y7‑Y8
0–10 V‑sturing voor modulerende ketel
Y8‑Y9
0–10 V‑sturing voor primaire pomp met variabele snelheid in functie van de temperatuur
X1‑X2‑X3
ruimtevoeler SAR2100 nr. 1 of 2‑draadsruimtethermostaat
X4‑X5
buitenvoeler
X5‑X6
ketelvoeler
X7‑X8
aanvoervoeler nr. 1
X8‑X9
boilervoeler
X1‑X2
Niets aansluiten indien men over geen ruimtevoeler en/of ruimtethermostaat beschikt.
Y1‑Y2
De zelfbewaking van de voeler wordt geactiveerd bij de eerste aansluiting van de ruimtevoeler.
Bij defect van de ruimtevoeler, zal de regeling reageren alsof er geen voeler aangesloten is. Om
een ruimtevoeler te deactiveren, moet deze van de regelaar losgekoppeld worden. Als men de regelaar
daarna opnieuw onder spanning zet, reageert hij alsof er geen voeler aangesloten is.
De klemmen Fb‑Fb1 van de ruimtevoeler aansluiten om de instelling te activeren.
Het contact voor warmtevraag van een thermostaat aansluiten als men wenst dat de regeling in
comfortbedrijf is bij warmtevraag van de thermostaat en in verlaagd bedrijf in het tegengestelde geval.
X2‑X3
Niets aansluiten indien men over geen ruimtevoeler en/of ruimtethermostaat beschikt.
Y2‑Y3
De klemmen X2‑X3/Y2‑Y3 overbruggen bij aanwezigheid van een ruimtethermostaat.
De klemmen X‑Fb van de ruimtevoelers aansluiten bij gebruik van een of twee ruimtevoelers
SAR2100. Niets aansluiten indien de instelling van de ruimtevoelers niet moet werkzaam zijn.
X1 X2 X3 X4 X5 X6 X7 X8 X9
X Fb
SAR2100
L
N
L
N
0–10 V
Fb1
nr. 1
AA V1
6 N 7
8
V2
BO
9 10
23