5. Warmte — Het apparaat mag niet in de nabijheid van warmte-
bronnen (kachels, radiatoren, enz.) of elektrische apparaten,
die warmte produceren, geplaatst worden.
6. Het schoonmaken van onderdelen binnenin het apparaat mag
uitsluitend verricht worden door professionele onderhouds-
monteurs.
7. Zorg ervoor dat er geen voorwerpen of vioeistoffen via de
openingen in het apparaat terecht kunnen komen.
8. In de volgende gevallen moet het apparaat door een profes-
sionele onderhoudsmonteur nagezien worden:
A. Wanneer het stroomsnoer of de stekker beschadigd is.
B. Wanneer voorwerpen of vioeistoffen in het apparaat terecht
zijn gekomen.
C. Wanneer het apparaat in de regen heeft gestaan.
D. Wanneer het apparaat niet op de normale wijze funktioneert
of wanneer de prestaties afnemen.
—. Wanneer het apparaat gevallen is of de ombouw beschadigd
is.
9. Onderhoudswerkzaamheden
die niet in deze handleiding ge-
noemd zijn, mogen niet door de gebruiker zelf uitgevoerd
worden, maar moeten uitgevoerd worden door professionele
onderhoudsmonteurs.
@
Dit apparaat voldoet aan richtlijn 82/499/EEG.
Wetenswaardigheden
a
1. Garantiekaart
Het serienummer vind u aan de achterzijde van dit apparaat.
Vul het in en bewaar de garantiekaart zorgvuldig.
2. Auteursrecht
bij opnemen
Het opnemen van materiaal waaraan auteursrecht is verbonden
voor andere doeleinden dan persoonlijk gebruik, is onwettig
zonder de toestemming van de auteursrechthouder.
3. Netstroomzekering
De wisselstroomzekering bevindt zich binnenin het apparaat,
zodat u deze niet zelf kunt vervangen. Als het apparaat niet in-
geschakeld kan worden, dient u kontakt op te nemen met uw
Onkyo handelaar.
4. Onderhoud
Van tijd tot tijd dient u de behuizing, het voor- en achterpaneel
van het apparaat met een siliconendoek of een dergelijke zachte
doek schoon te vegen. Hardnekkig vuil is te verwijderen met
een zachte doek, bevochtigd met wat water en zeep, en grondig
uitgewrongen. Droog het apparaat vervolgens na met een schone
droge doek. Gebruik voor het reinigen in geen geval ruw ma-
teriaal, oplosmiddeten als benzine of spiritus of andere
chemicalién, aangezien dergelijke middelen de afwerking van
het apparaat kunnen aantasten.
5. Stroom
WAARSCHUWING
LEES ONDERSTAANDE
PARAGRAAF NAUWKEURIG
DOOR,
ALVORENS DE VERSTERKER VOOR DE EERSTE KEER OP
HET LICHTNET AAN TE SLUITEN.
@
Sommige modellen zijn uitsluitend geschikt voor aansluiting
op het lichtnet-voltage van het land waar ze verkocht worden.
Europese modellen
(Behalve Groot- Britannié):
220V wisselstroom, 50Hz
Canadese modellen:
120V wisselstroom, 60Hz
Britse en Australische modellen:
240V wisselstroom, 50 Hz
Universele modellen:
120 of 220V omschaketbaar,
50/60Hz
Voltage-keuzeschakelaar
(achterpaneel)
De universele modellen zijn uitgevoerd met een voltage-keuzesc-
hakelaar, waardoor aanpassing aan verschillende netspanningen
mogelijk is. Alvorens het apparaat voor de eerste keer op het lichtnet
aan te sluiten, dient nageggaan te worden of de stand van de vol-
tage-keuzeschakelaar overeenkomt met het lichtnet-voltage van
de gebruiker.
Deze schakelaar is in de fabriek ingesteid op 220 V
wisselstroom.
De stand van de schakelaar kan veranderd worden
door een schroevendraaier in de gleuf te steken en de schakelaar
in de rechter of linker stand te zetten. Verzeker u ervan dat de
schakelaar in de uiterste rechter of linker stand staat, alvorens het
apparaat op het lichtnet aan te sluiten. Als het door u aangeschafte
apparaat niet is uitgevoerd met een voltage- keuzeschakelaar, dan
kan de versterker uitsluitend gebruikt worden
in janden waar het
lichtnetvoltage overeenkomt met dat van het apparaat.
Aansluitingen
Steek de stekker van het netsnoer pas in het stopkontakt nadat alle
andere aansluitingen gemaakt zijn.
Algemeen
Bij elk paar in- en uitgangen dient de onderste, met R gemerkte,
aansluitbus voor het rechter kanaal en de bovenste, met L gemerkte,
aanstuitbus voor het linker kanaal. Bij apparatuur met in- en uit-
gangen en aansluitsnoeren die van een kleurcodering zijn voorzien
dient over het algemeen de rode ader voor het rechter kanaal (on-
thoud dus: rood = rechts). De versterker is eveneens voorzien van
twee video-aansluitingen (gemerkt met V).
Hierop kunt u vi-
deo-appatuur aansluiten.
Aansluiten van de platenspeler
Vergeet niet bij aansluiten van een platenspeler ook de aardleiding
hiervan met de GND aardaansluiting van dit apparaat te vetbinden.
Zonder een goede aarding kan een storende bromtoon optreden.
Let ook op de volgende punten:
@
Zet de platenspeler op een stevige plank of tafel die vrij van
trillingen is (in het bijzonder de trillingen die door de luidsprekers
opgewekt worden). Als de platenspeler bloot staat aan trillingen,
wordt niet alleen de juiste werking van het apparaat verminderd,
maar kan bovendien vervorming in het lagere toonberek op-
treden en kan er een fluittoon gaan "rondzingen".
@
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de platenspeler voor an-
dere voorzorgsmaatregelen.
@
Bij het maken van de platenspeleraansluiting en het !osmaken
hiervan kunnen krachtige schakelklikken optreden, die tot bes-
chadiging van de tuidsprekers kunnen leiden. Schakel daarom
altijd de versterker uit, alvorens de platenspeler en andere ge-
luidsbronnen aan te sluiten.
Aansluiten van een tuner
Sluit een FM/AM tuner op de TUNER
ingangen aan. Let op clatu
bij het aansluiten het linker en rechter kanaal niet verwissed.
Aansluiten van een CD-speler
Sluit een CD-speler op de CD ingangen aan. Let op dat u bij het
aansluiten het linker en rechter kanaal niet verwisseld.
Aansluiten
van een cassettedeck
Er kunnen twee cassettedecks tegelijk op deze versterker aanges-
loten worden. De DAT aansluitingen kunnen namelijk ook yebrruikt
worden voor het aansluiten van een gewoon cassettedeck. Ver bind
de uitgangen van het cassettedeck met de PLAY aansluitingert van
de versterker en de ingangen met de REC aansluitingen. Ze voor
nadere bijzonderheden de gebruiksaanwijzing van uw cassetecteck.
Aansluiten
van video-apparatuur
Indien u een videorecorder wenst aan te sluiten, waarmee cok
opgenomen
kan worden, dan moet u 6 aansluitingen verrishten: 4
audio-aansluitingen en 2 video-aansluitingen. Verbind de linker
audio-uitgang van uw videorecorder met de VCR REC L aarsius iting
van uw versterker, en de rechter audio-uitgang van uw videoec order
met de VCR
REC R aansluiting. Verbind dan de video- ingincg van
de videorecorder met de VCR REC V aansluiting van de vesterker.
Verbind vervoigens de linker audio-uitgang van uw videonco der
met de VCR
PLAY L aanstuiting van uw versterker, en de ecttter
audio-uitgang van uw videorecorder met de VCR PLAY Raar7-
sluiting. Verbind tenslote de video-uitgang van de videoreor der
met de VCR PLAY V aansluiting van de versterker.
Bij gebruik van een videokomponent met alleen een afspeim ©ge-
lijkheid (b.v. een videoplatenspeler) hoeft u siechts drie asst ui-
tingen te maken. Verbind de linker audio-uitgang van uw tide@o-
platenspeler (VDP) met de VDP L aansluiting van uw verserk-er,