3.5 ALGEMENE AANWIJZINGEN VOOR HET
AANSLUITEN VAN APPARATEN OP DE BUS
De 485-buskabel kan storing veroorzaken in kabels die een videosignaal
of een signaal van een vergelijkbare band vervoeren als de buskabel naast
deze kabels loopt. Daarom wordt aangeraden deze twee kabels langs
verschillende routes te laten lopen en voor de aansluiting van de bus van
het alarmsysteem alleen afgeschermde en getwiste kabels te gebruiken,
met een bekende karakteristieke impedantie gelijk aan 120 ohm.
Indien u geen kabel met de genoemde kenmerken en modaliteiten gebruikt,
kan de communicatie tussen de modules en de centrale van slechte
kwaliteit zijn of kunnen er communicatiefouten optreden. Bovendien bestaat
het risico dat de geleiders van de kabels niet goed afgeschermd zijn.
Raadpleeg de tabel "5.8 Tabel weerstand geleiders afgeschermde kabels"
voor de juiste kabelafmetingen.
Het wordt aanbevolen om voor de aansluitingen een
afgeschermde kabel te gebruiken, waarbij het ene uiteinde
van de afscherming wordt verbonden met V- en het andere vrij
wordt gelaten.
BELANGRIJK: voor een correcte communicatie tussen de apparaten die
op de bus zijn aangesloten, is het raadzaam om de apparaten onderling
zonder aftakkingen aan te aan te sluiten, dus sterverbindingen zoveel
mogelijk te voorkomen. Indien het noodzakelijk is om aftakkingen aan te
brengen, dient u ervoor te zorgen dat deze zo kort mogelijk zijn. Dit betekent
dat er een correcte route voor de buskabel moet worden gemaakt en daarbij
zoveel mogelijk een optimale aansluiting te realiseren waarbij eventuele
afwijkingen tot een minimum worden beperkt. De beste manier om de
apparaten aan te sluiten, is volgens de methode 'in-uit'.
AANSLUITING OP DE KLEMMEN VAN DE BUS
VAN DE
CENTRALE
Voorbeeld van een aansluiting van het type 'in-uit'
3.5.1 Afsluiting van de buslijn
Het is noodzakelijk dat de twee eindapparaten (de twee apparaten die
in het ideale schema het verst zijn geplaatst) de lijn balanceren met
een geschikte afsluitweerstand (120 ohm). In sommige apparaten
is deze weerstand al geïntegreerd. In dat geval kan de weerstand
via een brug of dipswitch worden geactiveerd. De centrale wordt
geleverd met 2 afsluitweerstanden die gebruikt kunnen worden als
er aan het einde van de lijn een apparaat is aangesloten dat geen
geïntegreerde afsluitweerstand heeft (bijv. een RFID-sleutellezer).
BELANGRIJK: de centrale kan op elk gewenst punt op de lijn
worden geplaatst, mits de lijn aan beide uiteinden correct wordt
afgesloten met een balanceringsweerstand van 120 ohm, zoals
weergegeven in het principeschema.
AANSLUITING OP DE KLEMMEN VAN DE BUS: PRINCIPESCHEMA
+V
-V +V TOT B
-V +V TOT B
-V
TOT B
BUS
MODULE 1
MODULE 2
CENTRALE:
ACTIV. WEERST.
BALANCERING
BUS
NAAR DE
VOLGENDE
MODULE
-V +V TOT B
MODULE 1
-V +V TOT B
-V +V TOT B
MODULE N-1
MODULE N:
ACTIV. WEERST.
BALANCERING
BUS
3.6 BEKABELING VAN DE INGANGEN
De ingangen bij de centrale of de apparaten op de bus (inclusief bidirectionele
ingangen indien gebruikt als ingang) zijn universeel.
Dit betekent dat ze onafhankelijk van de fysieke aansluiting en bijbehorende
instelling van de parameters in de centrale de onderstaande configuraties
kunnen krijgen.
BELANGRIJK: indien er weerstanden voor balancering van de ingangen
worden gebruikt, moeten deze worden geïnstalleerd in de sensor waaraan
ze gekoppeld zijn.
Het wordt aanbevolen om voor de aansluitingen een
afgeschermde kabel te gebruiken, waarbij het ene uiteinde
van de afscherming wordt verbonden met V- en het andere vrij
wordt gelaten.
3.6.1 Normaal gesloten (NC)
NC: hiermee kan worden gedetecteerd of een verbreekcontact
(normaal gesloten) dat aangesloten is tussen een ingangsklem en
de referentie-min (-V), geopend is. Het kan niet een sabotage van
de lijn detecteren: bij een onderbreking kan er een afwijking of alarm
worden gegenereerd; bij kortsluiting in de lijn doet het niets.
NC
IN
ALARM
-V
3.6.2 Normaal geopend (NC)
NO: hiermee kan worden gedetecteerd of een maakcontact
(normaal open) dat aangesloten is tussen een ingangsklem en de
referentie-min (-V), gesloten is. Het kan niet een sabotage van de lijn
detecteren: bij kortsluiting in de lijn kan er een afwijking of alarm
worden gegenereerd; bij een onderbreking doet het niets.
NEE
IN
ALARM
-V
3.6.3 Enkele balancering
Hiermee kan worden gedetecteerd of een verbreekcontact (normaal
gesloten) dat in serie is geplaatst op een gebalanceerde lijn (op
1,8K) die is aangesloten tussen een ingangsklem en de referentie-
min (-V), geopend is. Het kan een sabotagetoestand detecteren via
kortsluiting in de lijn. Bij een onderbreking kan er een afwijking of
alarm worden gegenereerd.
NC
IN
1K8
ALARM
-V
3.6.4 Dubbele balancering
Hiermee kan worden gedetecteerd of een verbreekcontact (normaal
gesloten) dat in serie is geplaatst op een gebalanceerde lijn (op
1,8K) die is aangesloten tussen een ingangsklem en de referentie-
min (-V), geopend is. Indien er een tweede balanceringsweerstand
(ook 1,8K) wordt geplaatst, kan onderscheid worden gemaakt
tussen een alarm en een sabotage van de lijn, zowel bij een
onderbreking als kortsluiting.
TAMPER
NC
IN
-V
Teneinde
de
overeenstemming
50131-1 te garanderen, moeten alle alarm-, storing-en
bedieningsdeelzones minstens in dubbele balancering zijn.
Voor sabotage kan enkele balancering volstaan.
ALARM
NC
met
de
norm
EN
21