Stel de SETUP RS485 parameters als volgt in:
MST/SLV = "Master" instellen op de EVO besturing
die de MASTER van het netwerk vormt, "Lokale Slave"
instellen op alle EVO besturingen die de SLAVES van het
netwerk vormen.
Protocol = "Modbus"
Serieel adres = stel een waarde van 1 tot 255 alleen
op de SLAVE besturingen in.
Snelheid = niet wijzigen (9600)
Laat de parameters SET-UP OC (MST/SLV = geen)
ongewijzigd.
SMALL NETWERK OP DRAAGGOLVEN
Met dit type configuratie kan men tot maximum 32
hydronische eenheden via één enkele gebruikersterminal
controleren.
De verbinding gebeurt via een bus OC, die bestaat uit een
afgeschermde gegevenskabel, getwist met 2 geleiders
(figuur 03).
In dit geval legt de MASTER besturing (moment per moment)
een identieke werking aan de werking van de MASTER
besturing op aan alle SLAVE besturingen die op het netwerk
zijn aangesloten. Op die manier heeft geen enkele SLAVE
besturing beslissingsautonomie en is bovendien niet
uitgerust met een eigen gebruikersterminal.
Er kunnen maximaal 32 SLAVE besturingen op dit type
netwerk worden aangesloten.
Vooraleer de aansluiting van de I/O-kaarten op het netwerk
uit te voeren, moet men iedere kaart configureren.
Sluit de gebruikersterminal op iedere I/O-kaart aan.
Druk op de toets PRG om het MENU te openen en open
daarna het submenu "Netwerken en verbindingen"
(password = 20). Stel de SETUP OC parameters als volgt in:
MST/SLV = "Master" instellen op de I/O-kaart die de
MASTER van het netwerk vormt en "Slave" instellen op
alle SLAVES van het netwerk.
Serieel adres = stel een waarde van 2 tot 34 op de
SLAVE besturingen in.
Nu kan men alle I/O-kaarten op het netwerk aansluiten.
NL
19
Besturing voor terminals
GEBRUIKSHANDLEIDING
De reproductie van deze handleiding, ook gedeeltelijk, is streng verboden
Wanneer de kaart als SLAVE is ingesteld, kan
die niet meer met een gebruikersterminal
communiceren. Wanneer het nodig is om de
instellingen ervan te wijzigen, is het daarom
noodzakelijk om een RESET aan de hand van
de volgende procedure uit te voeren: ontkoppel
de kaart van het netwerk, houd de kaart gevoed
en breng de digitale ingang 10 (klemmen I10
en IC) gedurende 15 seconden in kortsluiting.
Alle hydronische terminals (dus zowel de
MASTER als de SLAVES) aangesloten op het
netwerk moeten dezelfde configuratie hebben.
GEMENGD NETWERK
Het SMALL-netwerk op DRAAGGOLVEN kan ook worden
gekoppeld met een monitoringnetwerk (ERGO of SMALL
oplossing) op RS485 via de seriële poort RS485 van de
MASTER besturing, waardoor een zogenaamd GEMENGD
NETWERK wordt verkregen. In figuur 04 staat het schema
van het gemengde netwerk, bestaande uit het SMALL-
netwerk op DRAAGGOLVEN gecombineerd met een
monitoringnetwerk.
SAMENVATTINGSTABEL PARAMETERS
ERGO
BMS
RS485
MST/SLV
Slave via SPV
Protocol
Modbus
EVO Master: 0
Serieel adres
1... 255
Op basis van
Snelheid
de Master
OC
MST/SLV
-
Serieel adres
-
SMALL
SMALL
RS485
OC
EVO Master:
EVO Master:
Master
-
EVO Slave:
EVO Slave:
Slave via SPV
Slave via SPV
Modbus
-
EVO Master: 0
-
EVO Slave:
EVO Slave:
1... 255
9600
-
EVO Master: Master
-
EVO Slave: Slave
EVO Master: 0
-
EVO Slave: 2... 255
FC66003554
EVO
Netwerk
Gemengd
Master
Modbus
1... 255
9600
Rev 01