3. Beschrijving
3.1.Overzicht van de componenten
ENA 7-20
1
2
3
4
5
8
9
7
↑
↓
6
3.2. SCU-besturing
NO.
Beschrijving
1
Vlotter ontluchter
2
Manometer
3
SCU-besturing
4
Vacuümreservoir
5
Vacuümschakelaar
6
Magneetventiel N.O.
7
Vlotterschakelaar
8
Druksensor
7
6
ENA 7-30
ENA 30
8
9
↑
10
↓
11
13
12
14
9
Aansluiting naar systeem Rp 1"
10
Aansluiting vanaf systeem Rp 3/4" *
11
Klemmenkast pomp 1
12
Pump 1
13
Aansluiting voor navullen Rp 3/4"
14
Magneetventiel N.C.
15
Klemmenkast pomp 2
16
Pump 2
* met filter
NO.
Beschrijving
1
1
Regelpaneel voor besturing, display, LED storingsdisplay,
2
keuzeschakelaar (klikken en rollen)
3
2
Aan/uit-schakelaar, ON: brandt rood
4
3
Inwendige zekering F1: T 16 A 250 V
4
Inwendige zekering F2: T 3,5 A 250 V
5
Hardware release, servicemenu E2
6
5
klemmenstroken voor
• Elektrische voeding;
• sensoren;
• Impuls watermeter;
6
• Extern inschakelen van het vulproces;
• verzamel-storingsmelding;
• Pomp;
7
Interface RS485.
3.3. Werkingsprincipe
De automaat dient in de eerste plaats als een actieve ontgassingsvoorziening. Hij werkt ook als navulvoorziening voor
het aanvullen van waterverliezen in een systeem.
3.3.1. Ontgassen
A
B
C
P
P
D
E
G
15
Turbo ontgassingsmodus: Een interval waarbij de pomp draait (er wordt vacuüm opgebouwd) wisselt met een interval
16
waarbij de lucht wegstroomt (pomp staat stil).
Normale ontgassingsmodus: Tussen het einde van de ontgassingsinterval en het starten van de pomp wordt een extra
pauze ingelast. Deze extra interval kan via een parameter binnen vaste limieten worden geselecteerd. Na verstrijken
van de Turbo ontgassingsperiode schakelt het systeem over naar de normale ontgassingsmodus, die daarna continu
plaatsvindt. De normale ontgassingsmodus wordt onderbroken door een in te stellen pauze (standaard 06.00 - 20.00 h).
Het begin van de volgende ontgassingscyclus die plaatsvindt tijdens de normale ontgassingsmodus wordt aangeduid via
een aftelprocedure in het Proces-menu.
3.3.2. Navullen
Het navulwater wordt toegevoerd tijdens een drukgeregelde of niveaugeregelde modus. De automaat is standaard ingesteld op
drukgeregeld navullen (wanneer een membraandrukexpansievat wordt toegepast).
Drukgeregelde toevoer: Het systeem is voorzien van een druksensor (P) voor het registeren van de druk. De inschakeldruk voor het na-
vullen moet pO* + 0,2 bar bedragen. De uitschakeldruk voor het navullen moet minimaal 0,1 bar hoger zijn dan de inschakeldruk voor
het navullen. Als het systeem is uitgerust met een literteller (E) kan de toegevoerde hoeveelheid water, anders de vultijd worden gecon-
troleerd. Tijdens het drukgeregelde navullen moet de pomp (D) cyclisch, automatisch worden gestopt om de actuele systeemdruk
te controleren en zo nodig moet extra water worden toegevoerd tot de uitschakeldruk voor het navullen is bereikt.
Niveaugeregelde toevoer: In dit geval wordt het navulwater toegevoerd zolang het externe verzoek om navullen actief is en de
controlefunctie voor de hoeveelheid en de tijd van de automaat dit toelaten.
Het is mogelijk om de navulfunctie te deactiveren. Zie hoofdstuk* Po = P Statisch + P damp
Voor het ontgassen van het water, wordt het water via een bypass vanaf de
H
retourleiding (H) aangezogen.
Het water stroomt door het fi lter (F) en de stromingsregelaar (G) in het ontgassingsre-
F
servoir (C). Tijdens het draaien van de pomp (D) wordt het aan een vacuüm blootge-
steld en stroomt door een PALLringpatroon (E). Door de verlaagde druk en het grote
oppervlak van de PALLringpatroon wordt lucht aan het water onttrokken.
Wanneer de pomp uitschakelt, zorgt het toestromende water in het reservoir dat
de druk in het reservoir stijgt tot de systeemdruk en de lucht, die zich boven de
waterspiegel heeft verzameld, via de vlotterontluchter (A) wegstroomt. Als de pomp
draait, wordt de hoeveelheid water die in het reservoir stroomt, via een bypass-leiding
teruggevoerd naar de retourleiding (B) van het systeem.
We reserve the right to change designs and technical specifications of our products.
NLD
7