Lassen
Tijdens het lassen
• Controle:
–
–
•
Lasautomaat in de overlap gelegde dichtingsbaan laten lopen en positioneren.
•
Aandrijvingschakelaar (25) inschakelen.
•
Combinatiewig (18) inschuiven.
•
Spanboom (10) spannen.
•
Lasnaad controleren (lasrups/indrukking). Naar behoefte, de lassnelheid aanpassen met de
potmeter aandrijving (26).
•
Lasautomaat met de geleidestaf (14) of geleidegreep (15) langs de overlapping voeren. Voer de lasautomaat
zo dat de overlapbreedte binnen het bereik van de 20 mm zone wordt gehouden (zie tekening B).
23
17
29
•
Spanhendel (10) ontspannen, combinatiewig (18) uit de overlapping trekken en omhoog zwenken.
•
Schakelaar voor aandrijving (25) uitschakelen. Potmeter verwarming (5) naar nul draaien zodat combinatiewig (18)
gekoeld wordt. Daarna verwarming (4) uitschakelen.
34
Aandrijf- en aandrukrollen (22/23) en combinatiewig (18) moeten voor het inschuiven
tussen de banen schoon zijn.
Lengte van de kabels en kabelligging.
Lasproces begint
Maximale voorste over-
lapbreedte
20 mm
Einde lasproces
Tekening B