5.
Druk op [Spec. and. Ver.info.] rechts van "Mapverificatie".
Wanneer u [Niet opgeven] selecteert, worden de SMB-gebruikersnaam en het SMB-wachtwoord
dat u heeft opgegeven in "Standaard gebruikersnaam/wachtwoord [Verzenden]" van de
instellingen voor Bestandsoverdracht toegepast.
6.
Druk op [Wijzigen] onder "Log-in gebruikersnaam".
7.
Voer de log-in gebruikersnaam van de bestemmingscomputer in en klik vervolgens op
[OK].
8.
Druk op [Wijzigen] onder "Log-in wachtwoord".
9.
Geef het wachtwoord van de bestemmingscomputer op en druk vervolgens op [OK].
10.
Voer het wachtwoord opnieuw in ter bevestiging en druk vervolgens op [OK].
11.
Druk op [Map].
12.
Controleer of [SMB] werd geselecteerd.
13.
Druk op [Wijzigen] of [Blad. door netwerk] en specificeer vervolgens de map.
Om een map op te geven, kunt u handmatig het pad invoeren of de map vinden door door het
netwerk te bladeren.
14.
Druk op [Verbindingstest] om te controleren of het pad goed is ingesteld.
15.
Druk op [Afsluit.].
Als de verbindingstest mislukt, controleer dan de instellingen en probeer het opnieuw.
16.
Druk op [OK].
17.
Druk op de [Gebruikersinstellingen/Teller]-knop.
De SMB-map handmatig zoeken
1.
Druk onder "Pad" op [Wijzigen].
2.
Voer het pad in waar de map zich bevindt.
Bijvoorbeeld: als de naam van de bestemmingscomputer "User" is en de naam van de map is
"Share", dan is het pad \\User\Share.
Basisprocedure bij gebruik van Scannen naar map
93