8.3 SVP-installatie
SVP-installatie
8.4 Basisinstellingen
8.4.1 Setpoint, bandbreedte
Setpoint,
bandbreedte
8.4.2 Alternatief setpoint
Alternatief setpoint
34 / 82
8.4.3 Extra verhoging van het setpoint
Extra verhoging van
het setpoint
draait en de huidige einddruk het setpoint plus de helft van de bandbreedte overschrijdt,
wordt het pompaggregaat dat het langst met het maximumtoerental heeft gedraaid gestopt.
Het laatste pompaggregaat wordt gestopt door de doorstromingsdetectie.
De bedrijfsmodus (parameter 1-1-2-3) moet op Frequentieregelaarbedrijf en het type
toerenregeling (parameter 1-1-2-5) op Enkelpompbedrijf worden ingesteld. De parameter
Pompgroepen (parameter 1-1-2-6) moet op Regeling pompgroep worden ingesteld. De
gebruikte serie frequentieregelaars (parameter 1-1-2-4) moet worden geselecteerd.
Dit toerengeregelde systeem regelt de pompaggregaten zodanig dat de einddruk op het
setpoint wordt gehouden. Pompaggregaten worden gestart en gestopt wanneer de
bandbreedtelimieten rond het setpoint worden overschreden. De bandbreedte rond het
setpoint kan daarom kleiner worden ingesteld.
Bij bedrijf met één pomp wordt een volgend pompaggregaat gestart wanneer het
pompaggregaat met het maximale toerental draait en de huidige einddruk daalt tot onder het
setpoint minus de helft van de bandbreedte. Het draaiende pompaggregaat blijft draaien met
het maximale toerental en alleen het nieuw gestarte pompaggregaat wordt overeenkomstig
het setpoint geregeld. Als het toerengeregelde pompaggregaat met het minimumtoerental
draait en de huidige einddruk het setpoint plus de helft van de bandbreedte overschrijdt,
wordt het pompaggregaat dat het langst met het maximumtoerental heeft gedraaid gestopt.
Het laatste pompaggregaat wordt gestopt door de doorstromingsdetectie. De bedrijfsmodus
(parameter 1-1-2-3) moet op Frequentieregelaarbedrijf en het type toerenregeling
(parameter 1-1-2-5) op Enkelpompbedrijf worden ingesteld. De parameter Pompgroepen
(parameter 1-1-2-6) moet op Regeling pompgroep worden ingesteld. De gebruikte serie
frequentieregelaars (parameter 1-1-2-4) moet worden geselecteerd.
De drukverhogingsinstallatie schakelt de pompaggregaten in en uit en regelt het toerental
van de pompaggregaten zodat de einddruk met het geconfigureerde setpoint (parameter
2-1-1) overeenkomt en binnen de geconfigureerde bandbreedte (parameter 2-1-2) valt.
Pompaggregaten worden in- of uitgeschakeld als de einddruk afwijkt van het setpoint plus of
minus de halve bandbreedte.
Een alternatief setpoint (parameter 2-1-3) kan via een geconfigureerd alternatief
gespecificeerd setpoint (parameter 2-1-4) hetzij tijdgestuurd of via een digitale ingang
worden geactiveerd. De starttijd (parameters 2-1-5 en 2-1-6) en stoptijd (parameters 2-1-7
en 2-1-8) voor het activeren van het alternatieve setpoint moeten dienovereenkomstig
worden ingesteld. Als een digitale ingang de activering van het alternatieve setpoint moet
vrijgeven, moet er een digitale ingang worden toegewezen aan het alternatieve setpoint
(een van de parameters 1-3-3-1 t/m 1-3-3-18).
In het geval van drukverhogingsinstallaties met een frequentieregelaar kan het setpoint
onmiddellijk voordat het laatste pompaggregaat wordt uitgeschakeld, met een extra
setpointverhoging (parameter 2-1-9) worden verhoogd om een drukreservoir met een
hogere druk te vullen.