8 Basisconfiguraties van de
drukverhogingsinstallatie
Het schakelapparaat stuurt verschillende pompaggregaten aan op basis van de configuratie
van setpoint en bandbreedte.
De pompaggregaten worden in- en uitgeschakeld om de huidige einddruk binnen de
symmetrische bandbreedte om het setpoint te handhaven. Als er momenteel geen
pompaggregaat van de drukverhogingsinstallatie in werking is, wordt het 1e pompaggregaat
direct ingeschakeld als aan het criterium voor de daling van de huidige einddruk onder het
setpoint minus de halve bandbreedte wordt voldaan. Zodra weer aan dit criterium wordt
voldaan, worden er nog meer pompaggregaten ingeschakeld. Bij elke stap wordt slechts
één volgend pompaggregaat gestart. Als er een pompaggregaat moet worden gestart en de
tijd sinds de laatste start van een pompaggregaat korter is dan de startvertragingstijd, wordt
eerst deze vertragingstijd afgewacht.
De pompaggregaten worden gestopt wanneer de huidige einddruk het setpoint plus de helft
van de bandbreedte overschrijdt. Zodra weer aan dit criterium wordt voldaan, worden nog
meer pompaggregaten gestopt. Als er een pompaggregaat moet worden gestopt en de tijd
sinds de laatste stop van een pompaggregaat korter is dan de stopvertragingstijd, wordt
eerst deze vertragingstijd afgewacht. Het laatste pompaggregaat wordt gestopt volgens
dezelfde criteria. Een pompaggregaat in werking met een frequentieregelaar mag het
setpoint plus de helft van de bandbreedte niet overschrijden, omdat het toerental wordt
verlaagd overeenkomstig de drukregeling op het setpoint. Daarom is er een speciale functie
actief die test of er nog een watervraag is.
Als het toerental van het pompaggregaat lager is dan het pomptoerental voor activering
(parameter 2-4-6-1) en de huidige einddruk voor de tijd binnen de bandbreedte (parameter
2-4-6-2) en binnen het bereik van de doorstromingsdetectie (parameter 2-4-6-5) ligt, wordt
het toerental van het pompaggregaat met de staphoogte toerental (parameter 2-4-6-4) voor
het desbetreffende stapinterval (parameter 2-4-6-3) verlaagd. Als er nog een doorstroming
is, verlaat de einddruk de bandbreedte en wordt de doorstromingsdetectie`beëindigd.
Anders wordt het laatste pompaggregaat gestopt wanneer het toerental voor de
uitschakeling van het laatste pompaggregaat (parameter 2-4-6-6) wordt bereikt.
8.1 F-installatie
F-installatie
De F-installatie stuurt meerdere pompaggregaten aan, die conform het setpoint met
nominaal toerental draaien.
Pompaggregaten die in bedrijf zijn, draaien met het volle nominale toerental. Omdat de
pompaggregaten in dit systeem geen toerenregeling hebben, ligt de einddruk tijdens
normaal bedrijf rond het setpoint, tussen het setpoint minus de helft van de bandbreedte
enerzijds en het setpoint plus de helft van de bandbreedte anderzijds.
Tijdens het start- en stopproces kan de einddruk gedurende korte tijd sterker afwijken. De
bedrijfsmodus (parameter 1-1-2-3) moet worden ingesteld op "Netvoeding". De parameter
van de pompgroep (parameter 1-1-2-6) moet worden ingesteld op "Regeling pompgroep".
8.2 VC-installatie
VC-installatie
In toerengeregelde systemen worden de pompaggregaten zodanig geregeld dat de einddruk
op het setpoint wordt gehouden.
Pompaggregaten worden gestart en gestopt wanneer de bandbreedtelimieten rond het
setpoint worden overschreden. De bandbreedte rond het setpoint kan daarom kleiner
worden ingesteld.
Bij bedrijf met één pomp wordt het volgende pompaggregaat gestart wanneer het
pompaggregaat met het maximale toerental draait en de huidige einddruk daalt tot onder het
setpoint minus de helft van de bandbreedte. Het draaiende pompaggregaat blijft draaien met
het maximale toerental en alleen het nieuw gestarte pompaggregaat wordt overeenkomstig
het setpoint geregeld. Als het toerengeregelde pompaggregaat met het minimumtoerental
33 / 82