3-2
Gebruik
Op fabriek ingestelde presets
Preset
Elektrostatica, Poedertransport
1
Max kV, 150 g/min
2
Max kV, 300 g/min
3
Select Charge 3 (diepe holten), 150 g/min
4−20
−
* Instellingen voor de Select Charge−modus zijn op de fabriek ingesteld en kunnen niet worden gewijzigd.
Gebruik van spuitpistool
P/N 7146074A
5. Controleer of het spuitpistool niet wordt getriggerd en zet dan de
besturing aan. De displays en iconen op de besturinginterface en de
pistoolinterface moeten nu oplichten.
6. De fluïdisatielucht gaat aan zodra de interface wordt aangezet. Stel de
fluïdisatieluchtdruk in op 0,3 − 0,7 bar (4 − 10 psi). De druk moet juist
voldoende zijn om het poeder in de hopper rustig te laten "koken".
Fluïdiseer het poeder gedurende 5 tot 10 minuten voordat u poeder gaat
verspuiten.
7. Richt het pistool in de spuitcabine en druk op de trigger om poeder te
verspuiten.
8. Selecteer de gewenste preset en start de productie.
Presets zijn spuitinstellingen met daarin instellingen voor elektrostatica en
voor poedertransport. Er kunnen maximaal 20 presets worden
geformuleerd. Bij de verzending van het systeem zijn de presets 1−3 al
ingesteld. Zie onder Presets op pagina 3-9 voor instructies over het
maken van presetinstellingen.
Met de pistoolinterface en de hulptrigger kunt u de preset of de instellingen
voor poedertransportlucht wijzigen, of het pistool zo nodig spoelen, zonder
gebruik van de besturinginterface.
Preset−
modus
icoon
Modus−
knop
Interface
Afb. 3-2
Pistoolbediening
kV
mA
100
30
100
30
100*
60*
0
0
Transportlucht
modus
icoon
Verhogen/Aan
Display
Spoel−
Verlagen/Uit
knop
%
R
45
3.0
70
3.0
45
3.0
0
0
Hulptrigger
E 2008 Nordson Corporation