wordt, en zal de stuurautomaat de boot niet op de
geselecteerde diepte kunnen houden. Als de waarde te groot
is, neemt de overschrijding toe en wordt de sturing instabiel.
- CCA. De CCA is hoek die wordt opgeteld bij of afgetrokken van
de ingestelde koers. Met deze parameter kunt u de boot met
langzame S-bewegingen rond de referentiediepte laten gieren.
Hoe groter de CCA, hoe meer er gegierd mag worden. Als u de
CCA op nul zet, zijn er geen S-bewegingen.
- Ref.- diepte. Dit is de referentiediepte voor de DCT-functie.
Wanneer DCT wordt gestart, leest de stuurautomaat de
huidige diepte en wordt deze als referentiediepte ingesteld. De
referentiediepte kan worden gewijzigd wanneer de functie
actief is.
Ú Notitie:
Als er tijdens DCT dieptegegevens verloren gaan,
schakelt de stuurautomaat automatisch over naar de modus
AUTO.
Aanbevolen wordt om bij gebruik van DCT het
stuurautomaatalarm voor het wegvallen van dieptegegevens in
te schakelen. Als u dit alarm inschakelt, gaat bij het wegvallen
van dieptegegevens tijdens DCT een alarm af.
Gebruik van de stuurautomaat in een EVC-
systeem
Als de AP44 via de SG05 is aangesloten op een EVC-systeem, kunt u
handmatig sturen, ongeacht de modus waarin de stuurautomaat
zich bevindt.
De modusaanduiding wordt vervangen door een streepje om de
overname door het EVC-systeem aan te geven.
Het systeem keert terug naar de AP44-besturing in de Standby-
modus, indien er binnen een bepaalde vooraf gedefinieerde
periode geen roercommando van het EVC-systeem is ontvangen.
Stuurautomaatmodi
| AP44 Gebruikershandleiding
27