•
Elk jaar moet een systeemcontrole worden uitgevoerd.
•
Voor het testgas moet het gas worden gebruikt dat bepaald is voor de meting. De concentratie van het
testgas moet in het midden van het meetbereik zijn.
•
Voor nulgas moet een synthetisch gas worden gebruikt.
•
Een afstelling moet uitgevoerd worden onder de volgende omstandigheden:
verschil bij nul > +/- 5% UEG
verschil in gevoeligheid > +/- 20% van de nominale waarde
•
Als de kalibratie binnen de geldige tolerantie zit, kan het kalibratie-interval verdubbeld worden.
•
Het maximale toegestane kalibratie-interval is 16 weken.
•
De sensor moet worden vervangen als zijn gevoeligheid tijdens de werking minder dan 50 % van de
oorspronkelijke gevoeligheid is.
•
Na blootstelling van een gas buiten het meetbereik, moet de sensor onmiddellijk worden gekali-
breerd/afgesteld, ongeacht het ingestelde kalibratie-interval. In het geval van een afstelling moet
de gevoeligheid van de sensor na 24 uur opnieuw worden gecontroleerd.
•
Als de aanwezigheid van een katalytisch gif niet kan worden vermeden, moet het kalibratie-interval
aanzienlijk worden verkleind.
Speciale voorwaarden voor SIL 2
•
Het gebruik van de sensoren in HDM mag alleen plaatsvinden in een 1002 - structuur.
•
De uitgangen van de sensoren (4-20 mA-lussen en relaiscontacten) moeten op afwijkingen worden
gecontroleerd.
Speciale voorwaarden voor SIL 3
•
Het gebruik van de sensoren is alleen toegestaan in een 1oo2 - structuur.
•
De uitgangen van de sensoren (4-20 mA-lussen en relaiscontacten) moeten op afwijkingen worden
gecontroleerd.
PrimaX
Goedkeuringen
NL
45