geling niet overschreden mag worden. De thermostaat
vergelijkt de berekende aanvoertemperatuur met de inge-
stelde waarde voor de maximumtemperatuur en regelt bij
een verschil bij tot een kleinere waarde.
8.5.15 Status van speciale modi aflezen
Menu → Installateurniveau → Systeem Configuratie [CV 1
en evt. CV 2 ----] → Bijzondere functie
–
Met deze functie kunt u vaststellen of voor een CV-circuit
actueel een speciale modus (bijzondere functie), zoals
bijv. Party enz. actief is.
8.5.16 Regelingsgedrag buiten tijdvensters
opgeven
Menu → Installateurniveau → Systeem Configuratie [CV 1
en evt. CV 2 ----] → Systeem Auto uit
–
Met de functie kunt u het gedrag van de thermostaat in
de autostand buiten een actief tijdvenster voor elk CV-
circuit afzonderlijk opgeven. Fabrieksinstelling: Vorst-
besch.
U hebt de keuze uit drie regelingsmodi die u door het gebruik
van de kamerthermostaat nog verder kunt aanpassen:.
–
Vorstbescherming: de verwarmingsfunctie is uitgescha-
keld en de vorstbescherming is actief. De CV-pomp is
uitgeschakeld. Bij een aangesloten tweede CV-circuit
is de CV-pomp uitgeschakeld en de CV-circuitmenger
is gesloten. De buitentemperatuur wordt bewaakt. Als
de buitentemperatuur onder 3 °C daalt, dan schakelt de
thermostaat na het verstrijken van de vorstbeschermings-
vertragingstijd de CV-pomp gedurende 10 minuten in. Bij
een aangesloten tweede CV-circuit blijft de CV-circuit-
menger gesloten. Na het verstrijken van de tijd contro-
leert de thermostaat of de aanvoertemperatuur lager is
dan 13 °C. Is de temperatuur hoger dan 13 °C, dan wordt
de CV-pomp uitgeschakeld. Bij een aangesloten tweede
CV-circuit wordt de temperatuur van de temperatuurvoe-
ler VF2 geëvalueerd en de CV-pomp wordt bij een tem-
peratuur van meer dan 13 °C uitgeschakeld. Is de tem-
peratuur lager dan 13 °C, dan schakelt de thermostaat
de verwarmingsfunctie in en de CV-pomp wordt vrijgege-
ven. De thermostaat zet de gewenste kamertemperatuur
op 5 °C en controleert opnieuw of de buitentemperatuur
4 °C bereikt heeft. Is de buitentemperatuur hoger dan
4 °C, dan schakelt hij de verwarmingsfunctie en de CV-
pomp uit.
–
ECO: de verwarmingsfunctie is uitgeschakeld. Bij een
aangesloten tweede CV-circuit is de CV-pomp uitgescha-
keld en de CV-circuitmenger is gesloten. De buitentem-
peratuur wordt bewaakt. Daalt de buitentemperatuur on-
der 3 °C, dan schakelt de thermostaat na het verstrijken
van de vorstbeschermingsfunctie de verwarmingsfunctie
in. De CV-pomp is vrijgegeven. Is een tweede CV-circuit
aangesloten, dan zijn de CV-pomp en de CV-circuitmen-
ger vrijgegeven. De thermostaat regelt de gewenste ka-
mertemperatuur op de ingestelde Temperatuur nacht.
Ondanks ingeschakelde verwarmingsfunctie is de bran-
der alleen indien nodig actief. De verwarmingsfunctie
blijft ingeschakeld tot de buitentemperatuur boven 4 °C
stijgt, daarna schakelt de thermostaat de verwarmings-
functie opnieuw uit, maar de bewaking van de buitentem-
peratuur blijft actief.
–
Nachttemperatuur: de verwarmingsfunctie is ingescha-
keld en de gewenste kamertemperatuur wordt op de in-
0020116707_03 calorMATIC 470 Installatiehandleiding
Bedienings- en weergavefuncties 8
gestelde Temperatuur nacht gezet en op de Tempera-
tuur nacht geregeld.
8.5.17 Koelen mogelijk activeren
Menu → Installateurniveau → Systeem Configuratie → [CV
1 en evt. CV 2 ----] → Koelen mogelijk
–
Als een warmtepomp aangesloten is, kunt u de functie
Koelen gebruiken.
8.5.18 Condensaatverzamelaar voorhanden
activeren
Menu → Installateurniveau → Systeemconfiguratie →
[CV-CIRCUIT1 en evt. CV-CIRCUIT2 ----] → Condensverz.
voorh.
–
Met deze functie kunt u voor één of beide CV-circuits
vastleggen of een condensaatverzamelaar voorhanden
is.
Als er geen condensverzamelaar voorhanden is, dan verge-
lijkt de thermostaat de ingestelde minimale gewenste aan-
voerwaarde koelen met de dauwpunt+ offset. De thermo-
staat kiest altijd de hogere temperatuur zodat zich geen con-
dens kan vormen.
8.5.19 Minimale gewenste aanvoerwaarde koelen
instellen
Menu → Installateurniveau → Systeem Configuratie → [CV
1 en evt. CV 2 ----] → Min. gew. aanvoertemp. koelen
–
Als een warmtepomp aangesloten is, kunt u de gewenste
aanvoerwaarde voor de functie Koeling instellen.
8.5.20 Verwarmingsgrenstemperatuur dag aflezen
Menu → Installateurniveau → Systeemconfiguratie → [CV-
CIRCUIT1 en evt. CV-CIRCUIT2 ----] → Max. CV temp. dag
–
U kunt daar de vooringestelde temperatuur (Gewenste
temp dag + Zomerstand) aflezen, waarbij de CV-instal-
latie naar de zomerstand wisselt.
8.5.21 Verwarmingsgrenstemperatuur nacht
aflezen
Menu → Installateurniveau → Systeemconfiguratie → [CV-
CIRCUIT1 en evt. CV-CIRCUIT2 ----] → Max. CV temp.
nacht
–
U kunt daar de vooringestelde temperatuur (Gewenste
temp nacht + Zomerstand) aflezen, waarbij de CV-in-
stallatie naar de zomerstand wisselt.
8.6
Systeemconfiguratie warmwatercircuit
8.6.1
Boiler instellen
Menu → Installateurniveau → Systeem Configuratie
[Warm Water ----] → Boiler
–
Met deze functie kunt u een boiler voor het warmwatercir-
cuit activeren of deactiveren.
Als een boiler aan de CV-installatie aangesloten is, moet de
installatie altijd op actief ingesteld zijn.
15