8 Bedienings- en weergavefuncties
Geen: de temperatuurvoeler wordt voor de regeling niet ge-
bruikt.
Compensatie: de ingebouwde temperatuurvoeler meet de
actuele kamertemperatuur in de referentiekamer. Deze
waarde wordt met de gewenste kamertemperatuur ver-
geleken en leidt bij een verschil tot een aanpassing van
de aanvoertemperatuur door de zogenaamde "Effectieve
gewenste kamertemperatuur". Effectieve gewenste kamer-
temp. = ingestelde gewenste kamertemp. + (ingestelde
gewenste kamertemperatuur - gemeten kamertemperatuur).
In de plaats van de ingestelde gewenste kamertemperatuur
wordt dan de effectieve gewenste kamertemperatuur voor de
regeling gebruikt.
Thermostaat: functie zoals compensatie, toch wordt bijko-
mend het CV-circuit uitgeschakeld als de gemeten gewenste
kamertemperatuur + 3/16 K hoger is dan de ingestelde ge-
wenste kamertemperatuur. Als de kamertemperatuur op-
nieuw + 2/16 K onder de ingestelde gewenste kamertempe-
ratuur daalt, dan wordt het CV-circuit opnieuw ingeschakeld.
Het gebruik van de kamerthermostaat leidt in combinatie met
een zorgvuldige gekozen stooklijn tot een optimale regeling
van de CV-installatie.
8.5.11 Automatische zomerstand activeren
Menu → Installateurniveau → Systeem Configuratie [CV 1
en evt. CV 2 ----] → Zomerstand
–
Met de functie kunt u vastleggen of de thermostaat door
een temperatuurberekening voor alle CV-circuits samen
automatisch de modus Zomerstand moet activeren. De
thermostaat blijft verder in de autostand.
U activeert de functie door een offsetwaarde (° K) in te stel-
len. De thermostaat activeert de zomerstand als de buiten-
temperatuur groter is dan of gelijk aan de ingestelde ge-
wenste kamertemperatuur + ingestelde offsetwaarde. De
gewenste kamertemperatuur is bijv. 's nachts de nachttem-
peratuur en overdag de dagtemperatuur. De thermostaat
deactiveert de zomerstand als de buitentemperatuur lager is
dan de gewenste kamertemperatuur + de ingestelde offset-
waarde −1 K.
8.5.12 Stooklijn instellen
Menu → Installateurniveau → Systeem Configuratie [CV 1
en evt. CV 2 ----] → Stooklijn
–
Als de instelling van de stooklijn niet voldoende is om
het woonklimaat volgens de wensen van de gebruiker te
regelen, kunt u de bij de installatie uitgevoerde instelling
van de stooklijn aanpassen.
Als u de functie Adaptieve stooklijn activeert, dan moet u
de waarde aan de stooklijn van de geluidsisolatie aanpas-
sen.
14
B
4
90
80
70
60
50
40
30
20
15
10
5
A Buitentemperatuur °C
De afbeelding toont de mogelijke stooklijnen van 0,1 tot 4.0
voor een gewenste kamertemperatuur 20 °C. Als bijv. de
stooklijn 0.4 gekozen is, dan wordt bij een buitentemperatuur
van −15 °C op een aanvoertemperatuur van 40 °C geregeld.
Aanvoertemperatuur in °C
70
60
50
40
30
22
20
15
10
5
As a
18
Gewenste
temperatuur
Als de stooklijn 0.4 gekozen is en voor de gewenste kamer-
temperatuur 21 °C opgegeven is, dan verschuift de stooklijn
zoals op de afbeelding weergegeven. Aan de met 45° hel-
lende as a wordt de stooklijn conform de waarde van de ge-
wenste kamertemperatuur parallel verschoven. Bij een bui-
tentemperatuur van −15 °C zorgt de regeling voor een aan-
voertemperatuur van 45 °C.
8.5.13 Minimale aanvoertemperatuur voor CV-
circuit instellen
Menu → Installateurniveau → Systeem Configuratie [CV 1
en evt. CV 2 ----] → Min. Temperatuur
–
Met deze functie kunt u een minimumwaarde voor de
aanvoertemperatuur voor elk CV-circuit aangeven die bij
de regeling niet onderschreden mag worden. De thermo-
staat vergelijkt de berekende aanvoertemperatuur met de
ingestelde waarde voor de minimumtemperatuur en re-
gelt bij een verschil bij tot een grotere waarde.
8.5.14 Maximale aanvoertemperatuur voor
mengcircuit instellen
Menu → Installateurniveau → Systeem Configuratie [CV 2
----] → Max. Temperatuur
–
Met deze functie kunt u een maximumwaarde voor de
aanvoertemperatuur voor CV 2 aangeven die bij de re-
Installatiehandleiding calorMATIC 470 0020116707_03
3.5
3
2.5
2
1.8
1.5
1.2
1.0
0.8
0.6
0.4
0.2
0.1
0
-5
-10
-15
-20
B Gewenste aanvoertempe-
ratuur °C
0
-5
-10
-15
Buitentemperatuur in °C
A
0.4
-20