7.3.8 Uitmonding in verschillende drukgebieden
Verbrandingsluchttoevoer en rookgasafvoer in verschil-
lende drukgebieden (zgn. vereenvoudigde CLV- syste-
men, zie afb. 11) is mogelijk, m.u.v. het 'kustgebied'.
Het maximaal toegestane hoogteverschil tussen ver-
brandingsluchttoevoer en rookgasafvoer bedraagt
36 meter en de maximaal toegestane lengte van lucht-
toevoer en rookgasafvoer samen wordt weergegeven in
tabel 08.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met onze
afdeling Sales support.
afb. 10 Uitmonding in verschillende drukgebieden
Maximaal toegestane rookgasafvoer- en
Luchttoevoerleidinglengtes
Uitvoering
260 kW -
5 leden
325 kW -
6 leden
390 kW -
7 leden
455 kW -
8 leden
520 kW -
9 leden
tabel 08 Luchttoevoer- en rookgasafvoertabel
'vereenvoudigd CLV- systeem'
+ = Lengtes tot 50 m mogelijk. Raadpleeg voor grotere
lengtes onze afdeling Sales support
7.4 Installatiegegevens
7.4.1 Waterdruk
De ketelleden worden afzonderlijk onderworpen aan een
proefdruk van 10 bar.
De ketels kunnen worden toegepast met bedrijfsdrukken
tussen 0,8 bar en 6 bar.
D in mm
L in m
200
66
250
+
200
33
250
+
250
100
250
64
250
40
7.4.2 Condenswaterafvoer
Voer het condenswater direct af naar het riool. Pas,
gezien de zuurgraad (pH 2 tot 5), alleen kunststofmate-
riaal toe als afvoerleiding.
Vul de sifon na montage met water. Maak de aansluiting
op de riolering met een open verbinding. De afvoerende
leiding dient een afschot te hebben van minimaal 30
mm/m. Afvoeren van condenswater in een dakgoot is
niet toegestaan, dit met oog op bevriezingsgevaar en
aantasting van de normaal toegepaste materiaalsoorten
voor dakgoten.
7.4.3 Waterkwaliteit
Waterbehandeling is onder normale omstandigheden
niet vereist (zie onze publicatie 'Waterbehandelingsvoor-
schrift'). Het ongecontroleerd toevoegen van chemische
middelen wordt dringend ontraden. De installatie dient
te worden gevuld met drinkwater. De pH-waarde van het
installatiewater dient te liggen tussen 6 en 9.
7.4.4 Overstortventiel
Monteer, overeenkomstig NPR 3378, een overstortven-
tiel in de installatie tussen eventuele afsluiters en de
ketel, in de aanvoerleiding binnen 0,5 m vanaf de ketel.
Op de aanvoerleiding van de Remeha Gas 310 ECO is
een montagemogelijkheid voorzien om een overstort-
ventiel te plaatsen.
7.4.5 Circulatiepomp
De Remeha Gas 310 ECO is voorzien van een aan/uit-
pompschakeling, waarmee een externe circulatiepomp
aangesloten kan worden. Deze pomp wordt om de 24
uur even ingeschakeld om vastzitten te voorkomen (24-
uurs pompbedrijf). Voor aansluitingen, zie par. 8.10.1.
De waterzijdige weerstand bij een dT van 20° voor de
verschillende vermogensvarianten van de Remeha Gas
310 ECO is te vinden in tabel 02, par.4.2.
7.4.6 Waterdoorstroming
Het maximale temperatuurverschil tussen aanvoer en
retour wordt door de modulerende regeling van de
ketel begrensd (zie par. 11.6.11), evenals de maximale
stijgsnelheid van de aanvoertemperatuur. Hierdoor is
de ketel nagenoeg ongevoelig voor te kleine waterdoor-
stroming. Indien de ketel aangestuurd wordt door een
modulerende regelaar (zie par. 8.6), zijn geen maatrege-
len voor een minimale waterdoorstroming vereist.
7.4.7 Dompelbuis
In de aanvoerleiding bevindt zich een blindstop waarin
een dompelbuis gemonteerd kan worden voor een
externe regeling.
7.4.8 Geluidsproductie
Het ketelhuisgeluidsniveau gemeten op 1 m afstand
rond de ketel bedraagt gemiddeld ca. 60 dBA bij vol ver-
mogen, waardoor over het algemeen geen akoestische
voorzieningen nodig zijn.
22
Remeha
Gas 310 ECO