11
Storingen
In het volgende hoofdstuk worden mogelijke oorzaken voor storingen en de werkzaamheden voor het verhelpen ervan be-
schreven. Als storingen vaker voorkomen, moeten de onderhoudsintervallen overeenkomstig de werkelijke belasting worden
verkort.
Bij storingen die niet met de onderstaande maatregelen kunnen worden verholpen, moet men contact opnemen met de fabri-
kant.
Handelwijze bij storingen
In principe geldt het volgende:
1. bij storingen die een direct gevaar voor personen of kapitaalgoederen vormen, moet het apparaat onmiddellijk worden
uitgeschakeld!
2. Bepaal de oorzaak van de storing!
3. Als voor het verhelpen van storingen werkzaamheden in de gevarenzone noodzakelijk zijn, moet het apparaat worden
uitgeschakeld en tegen opnieuw inschakelen worden beveiligd. Informeer de verantwoordelijke personen op de ge-
bruiksplaats onmiddellijk over de storing.
4. Laat de storing afhankelijk van het type door bevoegd en deskundig personeel verhelpen of verhelp deze zelf.
De Storingstabel [} 41] geeft aan wie bevoegd is om de storing te verhelpen.
11.1 Storingstabel
Storing
Geen functie.
Waterlekkage systeemwater
Apparaat verwarmt resp. koelt
onvoldoende (PWW/PKW)
Apparaat maakt te veel lawaai
Mogelijke oorzaak
Geen stroomtoevoer
Defecte warmtewisselaar.
Hydraulische aansluiting niet correct.
Ventilator is niet ingeschakeld.
Luchtvermogen is te gering.
Filter is vervuild.
Geen verwarmings- resp. koelmedium.
Kleppen werken niet.
Watervolumestroom te laag.
Met de regelaar ingestelde temperatuur te laag
resp. te hoog ingesteld.
Bedieningsapparaat met geïntegreerde sensor
resp. externe sensor staat bloot aan direct zon-
licht of via een warmtebron opgevraagd.
Lucht kan niet vrij uit- resp. instromen.
Warmtewisselaar vervuild.
Lucht in de warmtewisselaar.
Toerental te hoog.
Luchtaanzuig-/uitblaasopening geblokkeerd.
Filters vervuild.
Onbalans van de draaiende delen
Ventilator vervuild.
Warmtewisselaar vervuild.
Katherm QK nano
Montage-, installatie- en gebruikershandleiding
Oplossing
Spanning controleren, reparatieschakelaar inschakelen.
Zekering vervangen.
Warmtewisselaar evt. vervangen.
Aanvoer en retour controleren, evt. aanhalen.
Ventilator via regeling inschakelen.
Hoger toerental instellen.
Filter vervangen.
Verwarmings- resp. koelinstallatie inschakelen, circulatiepomp in-
schakelen, apparaat/installatie ontluchten.
Defecte kleppen vervangen.
Pompcapaciteit controleren, hydraulica controleren.
Temperatuurinstelling met de regelaar aanpassen.
Bedieningsapparaat met geïntegreerde sensor resp. externe sensor
op een geschikte plaats zetten.
Obstakels bij de luchtuitstroom-/luchtinstroomopening verwijde-
ren.
Warmtewisselaar reinigen.
Warmtewisselaar ontluchten.
Indien mogelijk, lager toerental instellen.
Luchtwegen vrijmaken.
Filter vervangen.
Waaier reinigen, evt. vervangen. Let er bij de reiniging op dat
geen balansklemmen worden verwijderd.
Vuil van ventilator verwijderen.
Vuil van warmtewisselaar verwijderen.
41