19.1. INBEDRIJFSTELLING
De inbedrijfstelling/het opstarten van het apparaat is gebaseerd op twee menu's: Ventilatorinstellingen en Ventilatormenu:
Ventilatiemodi
De eerste stap is het selecteren van de ventilatiemodus:
• CAV: Standaardwerking. Werking bij constante luchtstroom.
• VAV: Werking bij variabele luchtstroom. Handmatig of volgens een externe 0-10V-sensor (accessoire).
• COP: Werking bij constante druk door middel van een extern accessoire (TDP-S).
Na een wijziging in de geselecteerde werkingsmodus stoppen de ventilatoren en starten ze opnieuw in de nieuwe ge-
selecteerde modus.
Als bij eenheden met elektrische voor-/naverwarming de bedrijfsmodus wordt gewijzigd terwijl de ventilatoren draaien,
stopt de eenheid achtereenvolgens: eerst schakelt hij de elektrische verwarmer uit en na 2 minuten schakelt hij de
ventilatoren uit. Tot slot start het apparaat opnieuw op in de geselecteerde werkmodus.
42