INSTALLATIE
MONTAGE
10.9.2 Elektrische aansluiting WPL 10 AC (driefasig)
f Sluit de kabels aan, zoals in de volgende afbeelding wordt
f
getoond.
f Sluit de elektrische nood-/bijverwarming aan, wanneer u de
f
volgende functies van het toestel wilt gebruiken:
Toestelfunctie
Werking van de elektrische nood-/bijverwar-
ming
Mono-energetische
De elektrische nood-/bijverwarming waarborgt, wan-
werking
neer het bivalentiepunt te laag is, de verwarmingsfunc-
tie en het bereiden van hogere warmwatertemperatu-
ren.
Noodwerking
Indien de warmtepomp bij een storing uitvalt, wordt het
verwarmingsvermogen overgenomen door de elektri-
sche nood-/bijverwarming.
Opwarmpro-
Bij retourtemperaturen van < 25 °C moet het droogver-
gramma
warmen uitgevoerd worden door de elektrische nood-/
(alleen bij vloerver-
bijverwarming.
warmingen)
Droogverwarmen mag bij deze lage systeemtempera-
turen niet door de warmtepomp uitgevoerd worden,
omdat tijdens de ontdooicyclus de vorstbeveiliging van
het toestel dan niet meer gegarandeerd kan worden.
Na beëindiging van het opwarmprogramma kunt u de
elektrische nood-/bijverwarming loskoppelen, wanneer
deze niet nodig is voor de werking van het toestel.
Let erop dat de noodfunctie niet in het opwarmprogram-
ma uitgevoerd kan worden.
Antilegionellascha-
De elektrische nood-/bijverwarming wordt bij geacti-
keling
veerde antilegionellaschakeling automatisch gestart om
het water ter bescherming tegen legionella regelmatig
tot een temperatuur van 60 °C te verwarmen.
WWW.STIEBEL-ELTRON.COM
1
2
3
4
5
1
X5 Elektrische nood-/bijverwarming (DHC)
L1, L2, L3, N, PE
Aansluitvermogen
2,6 kW
3,0 kW
3,2 kW
5,6 kW
5,8 kW
6,2 kW
8,8 kW
2
X3 Netaansluiting (warmtepomp, compressor)
L1, L2, L3, N, PE
3
X4
Stuurspanning
Netaansluiting: L, N, PE
4
X2 Laagspanning (BUS-kabel)
BUS High H
BUS Low L
BUS massa
BUS " + " (wordt niet aangesloten)
5
Aardingsklem ter afscherming van de laagspan-
ningskabel
6
Verwarmingslint
Netaansluiting: L, N, PE
f Leg de laagspanningskabel aan de aarde door de afscher-
f
ming over de buitenmantel heen te schuiven en dan onder de
aardingsklem te klemmen.
f Controleer vervolgens de goede werking van de
f
trekontlastingen.
6
Klemaansluiting
L1
N
PE
L2
N
PE
L3
N
PE
L1
L2
N
PE
L1
L3
N
PE
L2
L3
N
PE
L1
L2
L3
N
PE
WPL 10 ACS |
13