8.7 Regeling zachte belading
8.7.1 Instelling apparaat
zachte belading [Soft Loading] is een te configureren functie die wordt gebruikt om de capaciteit van de
unit gedurende een bepaalde tijd op te voeren. De instelpunten die deze functie regelen zijn:
1) Zachte belading – (AAN/UIT)
2) Begrenzing begincapaciteit – (Apparaat %)
3) Opvoeren zachte belading – (seconden)
Deze regeling kan tijdens normaal bedrijf ingeschakeld worden. Maar deze regeling zal bij de volgende
keer starten wel ingeschakeld zijn.
8.7.2 Regeling zachte belading
De Zachte beladingseenheid limiet[Soft Load Unit Limit] verhoogt lineair vanaf het instelpunt limiet
begincapaciteit [Begin Capacity Limit] tot 100% gedurende de tijd die bij het instelpunt Opvoeren door
Zachte Belading [Soft Load Ramp] is ingesteld.
Als de optie is uitgeschakeld, wordt de limiet zachte belading ingesteld op 100%.
8.7.3 Regeling zachte belading met 56tpm start
Als de 56tpm start vereist is, zal de begrenzing van de begincapaciteit genegeerd worden. In dit geval
stijgt de Zachte beladingseenheid limiet lineair van 56rpm tot 100% tijdens de Opvoertijd zachte
belading. Zie voor "56tpm start", de paragraaf compressorregeling.
8.7.4 Regeling zachte belading tijdens ontdooien
Deze functie wordt tijdens het ontdooien genegeerd.
8.8 Ventilator VFD regeling
8.8.1 Instelling apparaat
De ventilator VFD mag alleen worden ingeschakeld wanneer de configuratie Ventilator VFD ingesteld is
op inschakelen.
8.8.2 Ventilatorregeling met VFD
De condensatordruk of verdamperdruk wordt bereikt door gebruik te maken van een optionele
frequentiegerelde motor [VFD] op de eerste ventilator. Deze frequentiegerelde motor varieert de snelheid
van de ventilator zodat de verzadigingstemperatuur van de condensator uitkomt op een
doelstellingswaarde.
8.9 Magneetventiel vloeistofleiding
8.9.1 Instelling apparaat
Als het apparaat voorzien is van een vloeistofleiding moet de instelling van het magneetventiel ingesteld
zijn op inschakelen.
D-EOMHP00706-14NL - 63/78