INStaLLatIE
Buitendienststelling
WPL cool
ON
1
13.4 Instellingen
13.4.1 De stooklijn instellen
Het rendement van een warmtepomp neemt af naarmate de
aanvoertemperatuur stijgt. Stel de stooklijn zorgvuldig in. Als de
stooklijn te hoog wordt ingesteld, sluiten de zone- of thermosta-
tische kranen, zodat het vereiste minimale debiet in het verwar-
mingscircuit eventueel niet kan worden gehaald.
f Houd rekening met de bedienings- en installatiehandleiding
f
van de WPM.
Aan de hand van de volgende procedure kunt u de stooklijn correct
instellen:
- Thermostatische kraan/kranen of zonekraan/-kranen in een
referentieruimte (bijv. de woonkamer of de badkamer) volle-
dig openen.
Het is aan te bevelen geen thermostatische kranen of
zonekranen te monteren in de referentieruimte. Regel
voor deze ruimtes de temperatuur met behulp van een
afstandsbediening.
- Pas bij verschillende buitentemperaturen (bv. –10 °C en
+10 °C) de stooklijn zo aan dat de gewenste temperatuur in
de referentieruimte wordt behaald.
Richtwaarden voor het begin:
Parameter
Vloerverwarming
Verwarmingscurve
0,4
Regeldynamiek
5
Comfort temperatuur
20 °C
Als de kamertemperatuur in het overgangsseizoen (ca. 10 °C bui-
tentemperatuur) te laag is, moet u in het menu van de warmte-
pomp-manager bij INSTELLINGEN/VERWARMEN/VERWARMINGS-
CIRCUIT de parameter "COMFORT TEMPERATUUR" verhogen.
Info
Als er geen afstandsbediening is geïnstalleerd, leidt een
verhoging van de parameter "COMFORT TEMPERATUUR"
tot een parallelle verschuiving van de stooklijn.
Als de kamertemperatuur bij lage buitentemperaturen te laag is,
moet de parameter "STOOKLIJN" worden verhoogd.
Als u de parameter "STOOKLIJN" hebt verhoogd, moet u bij hoge-
re buitentemperaturen de zoneklep of de thermostaatklep in de
referentieruimte op de gewenste temperatuur instellen.
www.stiebel-eltron.com
BA
2
3
4
radiatorverwarming
0,8
15
20 °C
Info
Verlaag de temperatuur in het volledige gebouw niet door
alle zone- en thermostaatkleppen dicht te draaien, maar
maak gebruik van de verlagingsprogramma's.
Als alles correct is uitgevoerd, kunt u het systeem opwarmen tot
de maximale bedrijfstemperatuur en nogmaals ontluchten.
Materiële schade
!
Let bij vloerverwarmingen op de maximaal toegelaten
temperatuur voor de vloerverwarming.
13.4.2 Overige instellingen
f Houd voor de werking met en zonder buffervat rekening met
f
het hoofdstuk "Bediening / Menustructuur / Menu INSTEL-
LINGEN / BASISINSTELLING / BUFFERWERKING" in de bedie-
nings- en installatiehandleiding van de WPM.
Bij gebruik van het opwarmprogramma
Bij gebruik van het opwarmprogramma moeten op de WPM de
volgende instellingen worden uitgevoerd:
f Stel eerst de parameter "BIVALENTIETEMPERATUUR HZG" in
f
op 30 °C.
f Stel vervolgens de parameter "OND WERKINGSGEBIED HZG"
f
in op 30 °C.
Info
Na het opwarmen moet u de parameters "BIVALENTIE-
TEMPERATUUR HZG" en "OND WERKINGSGEBIED HZG"
opnieuw instellen op de standaardwaarden of de instal-
latiewaarden.
14. Buitendienststelling
Materiële schade
!
De voeding van de warmtepomp mag ook buiten de ver-
warmingsperiode niet worden onderbroken. Wordt ze
wel onderbroken, dan is de vorstbescherming van de
installatie niet langer gegarandeerd.
De warmtepomp wordt door de warmtepompmanager
automatisch naar het zomer- of winterbedrijf geschakeld.
14.1 Stand-by werking
Om de installatie buiten dienst te stellen is het voldoende de
warmtepompmanager op "stand-bybedrijf" in te stellen. De vei-
ligheidsfuncties ter bescherming van de installatie, alsmede ten
behoeve van de vorstbescherming blijven zoals deze zijn.
14.2 Spanningsonderbreking
Als de installatie permanent van het stroomnet dient te worden
ontkoppeld, neem dan de volgende info in acht:
WPL E | WPL cool |
23