VEILIGHEIDSMAATREGELEN VOOR HET GEBRUIK
Leg op de E/A-klemmen geen spanning aan die de maximaal toelaatbare spanning voor de E/A-kringen overstijgt.
Hogere spanningen of spanningen met tegenovergestelde polariteit kunnen de input- en outputkringen beschadigen. Contro-
leer vooral de potentiometeraansluiting op een foutieve aansluiting van de klemmen 10-5.
De vermogensschakelaars MC1 en MC2 voor het omschakelen van de
motor op rechtstreekse werking op het stroomnet moeten zijn voor-
zien van een elektrische of mechanische afsluiting voor een weder-
zijdse blokkering.
Deze vergrendeling dient ter voorkoming van ontlaadstromen, die tij-
dens het omschakelen kunnen ontstaan door lichtbogen en bij de out-
put van de frequentieomvormer kunnen komen
Als een automatische herstart van de frequentieomvormer na een stroomuitval ongewenst is, moeten de stroomvoorziening
en de startsignalen van de frequentieomvormer worden onderbroken. Anders kan de frequentieomvormer na herstel van de
voedingsspanning plotseling weer aanslaan.
Sluit de frequentieomvormer via een veiligheidsschakelaar aan op de voedingsspanning. De veiligheidsschakelaar heeft de vol-
gende taken (zie ook het handboek van het frequentieomvormer):
– Bij een storing of een functiestoring van de aandrijving kan de frequentieomvormer worden losgekoppeld van de voeding
(bv. bij een noodstop). Als bijvoorbeeld de remweerstand te klein is gekozen of de remtransistor is defect, kan de veiligheids-
schakelaar een oververhitting of het ontsteken van de remweerstand voorkomen.
– Door de veiligheidsschakelaar kan een ongewenste herstart na een stroomuitval worden voorkomen.
– De veiligheidsschakelaar maakt een veilige uitvoering van onderhouds- of inspectiewerkzaamheden mogelijk, omdat de fre-
quentieomvormer kan worden losgekoppeld van de voeding. Als de veiligheidsschakelaar voor het uitschakelen van de voe-
dingsspanning bij een noodstop moet worden gebruikt, gebruik dan een veiligheidsschakelaar conform de norm JEM1038,
gebruikscategorie AC-3 met een nominale stroom in hoogte van de ingangsstroom van de frequentieomvormer.
Een veiligheidsschakelaar aan de uitgangszijde mag alleen worden geschakeld als zowel de frequentieomvormer als ook de
motor zich in stilstand bevinden. Het schakelen van de veiligheidsschakelaar tijdens het bedrijf kan tot activering van de over-
stroombeveiliging e. d. leiden. Als de veiligheidsschakelaar voor het omschakelen van de motor naar netvoeding wordt
gebruikt, mag het schakelen pas plaatsvinden als de frequentieomvormer en de motor zich in stilstand bevinden.
Aanwijzingen voor het gebruik met cyclisch veranderende belastingen.
Het vaak starten en stoppen van de aandrijving of een cyclisch gebruik met wisselende belasting kan door de temperatuurwijzi-
gingen binnenin de transistormodule leiden tot een vermindering van de levensduur van die module. Doordat deze "thermische
stress" vooral wordt veroorzaakt door stroomverandering tussen "overbelasting" en "normale werking", moet de hoogte van de
overbelastingsstroom door de juiste instellingen zoveel mogelijk worden verlaagd. Dat kan er echter toe leiden dat de aandrijving
niet meer de gewenste prestaties of dynamiek bereikt. Kies in dat geval voor een model omvormer met een hoger vermogen.
Overtuig u ervan dat de frequentieomvormer aan de systeemeisen voldoet.
Als er toerentalschommelingen optreden, omdat het ingangssignaal bij analoge voorinstelling van de gewenste waarde door
elektromagnetische storingsinvloeden van de frequentieomvormer wordt gestoord, moet u de volgende maatregelen treffen:
– Leg de vermogens- en signaalkabel nooit parallel naast elkaar en bundel deze niet.
– Leg de signaal- en vermogenskabel zo ver als mogelijk uit elkaar.
– Gebruik alleen afgeschermde signaalkabels.
– Voorzie de signaalkabel van een ijzeren kern (voorbeeld: ZCAT3035-1330 TDK).
14
voorziening
Frequentieomvormer
.
Stroom-
Ontlaadstroom
g
Vergrendelin
M
3~