Afdrukken op speciaal afdrukmateriaal
De afdruksnelheid kan automatisch worden verlaagd bij het afdrukken op speciaal
afdrukmateriaal.
1
2
3
4
5
38 Afdruktaken
Afdrukken op enveloppen
Laad de enveloppen alleen in lade 1.
Het gewicht van het papier van de envelop mag niet meer dan
2
105 g/m
bedragen, anders kunnen er papierstoringen optreden.
Zorg dat de enveloppen niet aan elkaar plakken of beschadigd zijn.
Gebruik nooit enveloppen met klemmetjes, drukkers, vensters,
gecoate voeringen, zelfplakkende strips of ander synthetisch
materiaal.
Wanneer u een niet-standaardformaat envelop gebruikt, selecteert
u de gewenste als soort.
VOORZICHTIG
Wanneer u bovenstaande richtlijnen niet volgt, kunnen papierstoringen
ontstaan.
Meer informatie vindt u in
pagina
113.
U kunt als volgt afdrukken op enveloppen
1
Open lade 1 en schuif het verlengstuk volledig naar buiten. Als
lade 1 al open is, verwijdert u eventueel aanwezig papier of ander
afdrukmateriaal.
2
Duw aan de achterkant van de printer de achterste uitvoerklep
omlaag om krulling van de enveloppen te voorkomen.
3
Schuif de breedtegeleiders in lade 1 iets verder dan de breedte van
de enveloppen naar buiten.
4
Plaats de stapel enveloppen in de lade met de te bedrukken kant
naar boven en de korte kant naar binnen.
N.B.:
Als de envelop aan de korte zijde van een flap is voorzien, moet die
zijde als eerste in de printer worden ingevoerd.
5
Schuif de breedtegeleiders lichtjes tegen de stapel zonder dat deze
gaan opbollen. De stapel moet in het midden tussen de geleiders
en onder de lipjes van de geleiders worden geplaatst.
6
Kies de gebruikte enveloppe als formaat (Windows) of papier
(Macintosh) in het dialoogvenster Afdrukken of de printerdriver.
U kunt ook de gewenste envelop kiezen in uw toepassing door te
klikken op Bestand, Pagina-instelling, en vervolgens op
Papierformaat.
"Specificaties voor afdrukmateriaal" op
NLWW